
GAL I UM S Y L V A T I C U M L.
Boschminnend Walstroo.
Hoogdmtsch. Wald-Labkraut. Waldröthe.
Bloeit Jiilij eu Augustus. %.
Natuurlijk. Stelsel. Plantae vasculares. Subcl. I. Phanerogamae Exogenae. Ord. Slellatae L,
Stelsel van linnaeus. Cl. IV. Ord. I. Tetrandria Monogynia.
Geslachts Kenmerken. Calycis margo obsolelus. Corolla rolata vel plana, 4-rarius 3-fida. Fruc-
lus globoso-didymus, siccus; mericarpia non dehiscentia, 1-sperma. Een naauwelijks bemerkbaar
kelkrandje, c. De bloemkroon radvormig of vlak , 4- of somwijlen 3->deelig. De vrucht, d , kogel-
rond-lweedeelig, droog, de deeltjes niet openbarslende, 1-zadig.
Soortelijke Kenmerken. Foliis oblongo-ïanceolatis obtusis mueronalis, margine scabro: caulinis
octonis ; caule recto, tereli, obluse 4-costato, glabro vel hirsuliusculo; panicula diffusa; pedunculis ca-
pillaribus, ante anlhesin nulanlibus, frucliferis ereclo-palulis; corollao segmentis breviter acuminalis ;
fruclubus glabris , subrugosis. Langwerpig-lancelvormige, stompe, slekelacbtig-gepunle, op den rand
ruwe bladen; de stengelbladen 8-standig. De steng opgerigt, rolrond, zwak-4-ribbig, glad of korl-
harig. De bloempluim wijd uitgespreid; de bloemsteeltjes haardun, vóór den bloeitijd naar beneden
neigende, met vrucht opgerigt-openstaande. De bloemkroonslipjes kort-bespitst. De vruchtjes glad,
min of meer gerimpeld.
Uit eenen knoest ach tig en, korten, en tamelijk dikken wortel verspreiden zich verscheidene,
zwaardere en dunnere, vezels verre onder den grond heen, en komen gewoonlijk 2-3 en
meer, beneden rolronde, van boven Jlaauw-vierkante, gladde en kale, o f somtijds zeer
kort behaarde en getakte stengen voor; welke in eene losse en wijd-uitgespreide bloemp
lu im eindigen, en met kransen gewoonlijk van 7 o f 8 bladen bezet zijn. B e geheele
p la n t, maar vooral de aan de bovenhelft ruw-zaagtandige bladen, a, aan de onderzijde,
v in d t men als met eenen blaauwachtigen r ijp overdekt, en aan de bloempjes, waarvan
een vergroot bij b , wordt een onaangename, m in o f meer walgelijke geur bespeurd.
Het s tijltje is 2-spletig en draagt a l zoo 2 stempeltjes, en de sp lijtin g bijna lo t beneden toe
plaats hebbende, o, schijnt het als o f er twee stijltje s voorhanden z ijn .
Groeiplaatsen. Bij B e e k , builen Nijmegen. In de bosschen van Gelderland, van hall. — Ik
vond haar tusschen laag hout in eene vallei achter Ubbergen, in het zoogenaamde Hengstdal; en
behalve aldaar is zij door de Heeren abeleven jr. en gevers deynoot ook in de bosschen bij Groes-
beek, en bij den Piasmolen achter Mook gevonden geworden; alsmede in hel Oosterhoutsche
Bosch tusschen Nijmegen en Arnhem.
Gebruik. De wortel bevat eene hoog roode verwstof, en kan gebruikt worden om die kleur aan
wollen, garen, en ziyden stoffen mede te deelen. De plant wordt van het vee gegeten, maar is schadelijk
voor hel jonge hout waar tusschen zij groeit.