
J U N G E R M A N N I A E P I P H Y L L A L.
Wad blo e ij en de Jungermannia.
Hoogduitsch. Blatterblühende Jungermannia.
Met vrucht. Maart en April,
Natuurl. Stelsel. Plant. Cryptogam. Cl. III. Chlorophyta. Ordo. II. Musoi. Formatio II. Sporangio-
brya. Fam. 52. Jungermanniacea. Reich.
Stelsel van linnaeüs. Plant. Cryptogam. Sectio II. Ordo II. Desoiscens. B. Musci Hepatici.
Geslachts kenmerken. Cal., periehaetium, monophyllum tubulosum, rarius nullum. Calyptra ger-
men tegens, apice ad capsulam emittenduin verticaliter rampens, styligera. Capsula pedunculata,
ovata vel sphaerica, in valvas quatuor, plus minusve longas, longitudinaliter fissa, ranssime enormi-
ter disrupta. Columella nulla. Semina filis spiralibus elasticis immixta. — De kelk, periehaetium,
éénbladerig pijpachtig, zelden ontbrekende. Het huikje stijldragende, bet vruchtbeginsel bedekkende,
van boven loodregt openbarstende ten einde bet zaadkastje te doen uitkomen. Het zaadkastje| ge-
steeld ei- of bolrond, in vier kleppen, meer of minder'lang, in de lengte gespleten, zeer zelden
onregelmatig van een gescheiden. Geen zaadpilaartje. De Zaden met spiraalvormige veerkrachtige
draden vermengd. 1 f . | » E(Jjf|
Soortelijke kenmerken. Fronde procumbente, dilatata, oblongata v. obovata, laete v. tuscescen-
te viridi, nitida, subintegerrima v. margine sinuato-lobato. Fruotu supra frondem, prope apicem v.
nonnumquam fere e centro frondis egrediente. Calydbus brevibus, campanulato-subcylindraceis, ore
laciniato-dentato. Calyptra primum ovata, dein turbinato-oblonga, albida, apice 4—5 dentata. Capsula
rotundata, valvulis ovatis, elateribus in centro valvarum fasciculatim collocatis. g | Met neder-
liggend, uitgestrekt, langwerpig of eivormig loof, dat helder of donker groen i s , glinsterend, bijna
efienrandig of met eene bogtig gelobte rand. Met de vrucht op het loof, bij den rand of somtijds
bijna uit het middenpunt van het loof uitgaande. ï)e kelken zijn kort bijna klokvormig rolrond,
met getande slippige mond. Het huikje in het eerst eirond, vervolgens tolvormig langwerpig, witachtig
, aan den top i — 5 tandig. Het zaadkastje rondachtig, met eironde kleppen, de veerkrachtige
draden (elateres) in het middenpunt der kleppen bundelsgewijze geplaatst, o , De plant zode-
vormend groeijende. /i, Een hlad met de kelk en on rijpe vrucht, c , Hetzelfde met de rijpe open-
Se^m » S r men haar vindt vonder vrucht, zoude men ze voor eene Marchantia houden. Verzelver bladach-
tite uitbreidingen zijn plat, gelakt, gelobt, en in de aarde gehecht door wortele die uit derzelver onderzijde
voortkomen; uit het midden van der zelve bovenzijde verheffen zich zwakke, witachtige, twee
duimen lange bloemeteelen, die elk uit eene korte uitgesneden koker voortspruiten, van eene groene couleur,
de knoppen die zich boven aan deze bloemeteelen bevinden zijn witachtig, en de kleppen waardoor
zij zich openen kort. .. .
Men bemerkt tusschen de werktuigen ter voortplanting van de Marchantia’s , Jnngermanma’j en Mosplanten
eene duidelijke overéénkomst. Zoowel bij de eene als bij de andere is het ontvangbed der stofachtige
zaden ten eerste besloten in eene afzonderlijke koker of kelk bekend onder den naam van moskelk [pe-
richaetium); het is buitendien omgeven door een vlies onder de gedaante van eene puntige knop, somtijds
met langwerpige ligchaampjes aan deszelfs voet, waar Schmidel de naam van bloemkroon aan heeft
gegeven. Deze knop of bloemkroon opent zich op verschillende wijze. Bij de Mosplanten opent z y zich
aan den voet en houdt zich staande op het busje; dit is wat men het huikje noemt. Bij de Jungermannia's
opent zij zich van boven. Hedwig evenwel heeft Jungermannia's en Anthoceros opgemerkt,
bij wien dit deel zich aan den voet opende even als bij de Mosplanten. In weerwil van deze over-
'WÈ