
(>
HYPNUM TAMARISCINUM. Hedw.
HYPJXUM PROLIFERUM. Lum.
Dof bleek Dekmos.
Hoogduitsch. Tammarisken Astmoos. Met vrucht in de lente. m
Natuurlijk Stelsel. PI. Crypt. Cl. III. Chlorophyta. Ordo II. Musci. Formatio II. Sporangiobrya.
Fam. 28. Bryoidea. Reich.
Stelsel van Linneus. PI. Crypt. Cl. XXIV. Sect. II. A. Musci frondosi I. Veri.
Geslachts kenmerken. Capsula cernua , oblonga vel ovata. Peristoma duplex, interius laciniis 16
integris vel perforatis; exterius dentibus 16 acutis, apice liberis. Seta lateralis. — De zaaddoos
knikkende, langwerpig of eirond. De binnenmond is dubbeld, de binnenste met 16 geheele of doorboorde
slippen; de buitenste met 16 spitse, van boven vrije tanden. De vruchtsteel is zijdelingsch.
Soortelijke kenmerken. Caule ascendente tomentoso pinnato, foliis imbricatis, caulinis cordato
acuminatis, rameis ovatis acutis, serrulatis. Capsula cernua. Operculo rostrato. — De steng opgaande
viltig en gevind, de bladeren overe'e'nliggende. die der steng hartvormig en gespitst, die
der takken eirond spits, fijn gezaagd. De zaaddoos hellende. De deksel gesnaveld. a. De geheel
zodevormende plant. b. De vrucht, c. De bladeren der takjes vergroot, d. De stengbladeren vergroot
met de viltige steng.
Deze schoone plant die geheele zoden op den grond vormt, is van eene geel-groenachtige kleur,
ik heb dezelve nimmer met vrucht hier in ons land gevonden, doch wel in Duitschland. De
zaaddoos i s , zoo als bij alle tot dit geslacht behoorende, aan de ddne zijde langer dan aan de
andere. Volgens Bridel is de Hypnum delicatulum van W illdenow, slechts eene verscheidenheid
van deze soort.
T Groeiplaats. In den Salkerwaard. de gorter. Bij Harderwijk, van geuns. Bij Nijmegen, de
beijer. Waar ik haar ook zelf gevonden heb, b. v. bij ÜbBergen in het Oosterhoutsche bosch, als
ook op den Dückenburg. In de provinciën Groningen en Utrecht, vonden haar de Hoogl. van
hall en miqüel, in laatstgenoemde provincie vond ik haar, als ook de Hr:Med. Doet. van dersande,
lacoste en van der trappen, op Ameliswaard bij de stad Utrecht.
Gebruik. Een bijzonder gebruik van dit geslacht kent men niet, als alleen dat het soms door de
arme lieden gebruikt wordt tot vulling van bedden. Doch even als de bladeren der andere gewassen,
scheiden aij het water en het koolstofzuur, behouden de waterstof en de koolstof, en wasemen de
zuurstof wederom uit. Zij zijn zelfs nuttig voor de planten die zij bedekken, door het vormen van
dikke kussens, die de wortelen en stammen der groote hoornen in het Noorden voor de vorst beschutten;
zoo verleenen zich wezens, tusschen welke de Natuur zulk een groot verschil heeft daar-
gesteld, wederkeerige hulp 1
HYPNUI STELLATUM Schreb.
HYPMM POLYMORPHUM. Hedw.
Stervormend Dekmos-
Hoogduitsch. Sternförimg Astmoos.
Met vrucht in den Zomer.
Natuurlijk Stelsel en Stelsel van Linneus, als de vorige.
Geslachts kenmerken. Zoo als de voorgaande.
Soortelijke kenmerken Caule erecto ramoso, foliis patenti-ovato-lanceolatis subulatis integerri-
mis. Capsula erecto-cernua, operculoconico. — Met eene takkige regtstandige steng, de bladeren
gaafrandig openstaande ei-lancet-elsvormig. De zaaddoos regtstandig-hellende, het deksel kegelvormig.
— a. De geheele plant. b. De vrucht, c. Een takje met de bladeren vergroot.
Groeiplaats. Bij Ootmarsum in Overijssel, miquel. Ik zelf vond haar met vrucht, even als de
reeds bij de vorige soort genoemde Hr. Doet. in de Veenen te Achttienhoven, bij Utrecht.
Gebruik. Men kan daar niets van zeggen, als hetgeen ik reeds bij de vorige soort heb aangemerkt.