
AGARICÜS COPfICIIS. Schüff. AGARICUS DENTATUS. I .
AGARICUS G IU TIN O SU S Yahl. f l. D a n . 1009. f. 2.
Kegelvormige Paddestoel.
Hoogduitseh. Kegelförmige? blötterschwamra.
Groeit in den Herfst.
Natuurlijk Stelsel. PI. Crypt. Cl. I. Fungi. Ordo II. Dermatomycetes. Formatio II. Hymenomy-
ceteSy Fam. X. Hymenini. Reich.
Stelsel van linnaeus. Cl. XXIV. Cryplogatnia Sect. V. Mycetes.
Geslachts kenmerken. Hymenium lamellosum. Lamellis unicoloribus, stipite nudo. Het overdek is
met plaatjes. Met eenkleurige plaatjes, en een ongeringd struikje.
Soortelijke kenmerken. Pileo conico fulvo-aurantiaco, lamellis pallidioribus, stipite flavo. — Met
eene kegelvormige geel-oranje kleurige hoed, de plaatjes ligter, de steel geel. o , vertoont ons de
geheele plant, b. Dezelve in derzelver jeugd, c, De plant in doorsnede, d, Dezelve aan de onderzijde.
e, De plant bij derzelver vernietiging.
De hoed is bruin roestkleurig, de steel geelzwartachtig, de plaatjes lichter naarmate van den ouderdom
der plant, eindelijk, aan derzelver bestemming voldaan hebbende, wordt zij zwart even als
de meeste planten van dit geslacht. Theophraslus, Dioscorides, Plinius en alle de ouden,
meenden dat verrotting de voortbrengende oorzaak was van die menigte planten, die zioh gelijkelijk
de twee groote klassen der Natuurlijke Geschiedenis schijnen te betwisten. Z ij konden
niet raden hetgeen alleen de opmerkzaamheid hen leeren moest. Van dddr waarom de meening
van eene toevallige voortbrenging (Generatio aequivoca) zich bij ons verbreid h e e ft, C. clusiüs,
in 1526 te Atrecht geboren, zegt het eerste dat de Paddestoelen o f Zwammen zich door zaden
weder voortplanten, even als alle andere planten; doch deze meening behield eerst lang daarna
de overhand.
Groeiplaats. Ik vond baar in eene weide kort bij Wassenaar.
Gerruik. Ik zoude niet durven beslissen of deze soort tot de vergiftige behoort, doch het zwart
worden derzelver, wanneer men haar doorbreekt doet mij dezelve wantrouwen.