
EUPHORBIA LATHYRIS. I
CATAPUTIA MINOR. I o b . TITHTMAIUS lATHIRIS. S c o p .
Springkruid.
Hoogduitsoh. Maulwurfskraut.
Bloeit Julij. <ƒ.
Natuurlijk Stelsel. Thalamanthae, Ordo II. Schizocarpioae, Formatio I. Ranunculiflorae. Fam. 112.
Rulaceae, Reich.
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXI, Monoecia. Sect. I, Androgynia.
Gesla chts-kenmerken. Verscheidene soorten van dit geslacht reeds in deze Flora beschreven zijnde,
zijn dezelve als zoodanig genoegzaam bekend, b. v. D. I, PI. 44. D. IV, 297. D. VII, 557 enz.
Soortelijke kenmerken, Foliis integerrimis lanceolatis oppositis, capsula glabra dorso exarato se-
minibus obovatis fuscis. Umbella demum diffusa maxima. — Met de bladeren geheel effenrandig
lancetvormig en tegen over elkander staande, de zaaddoos glad, van achteren gegroefd met ei vormige
bruine zaden. De bloemscherm zeer groot eindelijk zich wijd uitbreidend, o, de steng met
bladeren en vruchten, b, een takje met de bloem en het beginsel der vrucht. 0 , de vrucht overdwars
doorgesneden, d, eene zaadkorrel.
Deze soort bereikt eene hoogte van twee a drie voeten. De'kelk is efénbladig, met 8—10 tanden,
waarvan 4—5 der binnenste, naar binnen gebogen zijn; geene bloemkroon: het vruchtbeginsel
is driehoekig gesteeld: de zaaddoos is driehokkig éénzadig, in elke afdeeling.
Groeiplaats. Ik zoude niet durven beslissen of deze soort oorspronkelijk tot de inlandsche planten
behoort, doch heb dezelve eyen als de Datura Stramonium, reeds in deze Flora beschreven,
meermalen op akkers en in tuinen zoowel in Holland, als in de Provincie Utrecht, 1 en vooral
bij Beuningen en Weurt, bij Nijmegen, verwilderd gevonden.
Gebruik. De geneeskrachtige en soms, bij onvoorzigtig gebruik, vergiftige eigenschappen van dit
geslacht zijn reeds genoegzaam vroeger (zie boven) beschreven. Men verzekert ook dat zij een vergif
voor de schapen is en dat zij een middel is tegen de schurft bij de paarden.
fiuphorbia, was de naam van een’ Geneesheer van Juba, Koning van Mauritanië (thans Algiers).