
PAR1ELIA PHYSODES. A c h . LICHEIX PHYSODES. Lnra.
Blaasachlig Schildmos.
Hoogduitsch. Schüsselflechte.
Natuurlijk Stelsel. PI, Crypt. Cl. II. Lichenes. Ordo II. Ascopsorae. Form. II. Hymenopsorae.
Fam. 19. Parmeliaceae. R eich.
Stelsel van linnaeds. PI. Crypt. Sect. III. A. Angiospori.
Geslachts-kemmerken. Thallus foliaceus, aut crustaceus, margine squamnloso effiguratus, e cenlro
horizontaliter expansus. Apolhecia scutelliformia, disco thalli hor izonlaliter adnata. Discus primo
conniventi clausus. — Het loof is bladachtig, of korstachtig, uitgewerkt met schubachtige rand, uit
het midden horizontaal uitgebreid. De schildjes zijn schijfvormig, met de schijf aan het loof hori*
zontaai vaslgegroeid. In den beginne is de schijf toegebogen gesloten.
Soortelijke kenmerken. Thallo glaucescente subtus nigro-fusco, laciniis liniaribuspinnatifidis scu-
tellis rubris margine integerrimo. — Met van boven graauwachtig, van onderen zwart bruin lo o f,
met lijnvormig vjndeelige slippen, de schildjes zijn rood met geheel effen rand. — a. Vertoont ons
de plant aan de bovenzijde, b. Dezelve van onderen.
De slippen zijn van onderen opgeblazen, en worden eindelijk bijna rolrond, de kleur der geheele
plant is als van lood. van onderen zwart en zonder vezels; voor zoo ver mij bekend is, is zij
bij ons nog niet met vrucht gevonden.
Groeiplaats. Zij komt veel voor zoowel op doode tak k e n , als op den grond en op k e ijen , op
zandgronden door h e t geheele land«
BARTRAMIA POMIFORMIS. H e d w . BRYUM FOMIFORMR L i » .
Appelvormige Bartramia.
Hoogduitsch, Apfel Bartramie.
Met Vrucht. Junij. lf.
Natuurlijk Stelsel. PI. Cryptog. Cl. III. Chlorophyta. Ordo II. Musci. Formatio II. Sporangi-
obrya. Fam. 28. Bryoidea, Reich.
Stelsel van linnaeus. PI, Cryptog. Cl. XXIV. Sectie II. A. Musci Frondosi I. Veri.
Geslachtskenmerken. Caules plerumque simplices. Capsula terminalis, exserta. oblonga vel sub-
globosa. Peristoma duplex; exterius dentibus 16 cuneiformibus, interius membrana carinata 16-par*
tita, laciniis bifidis. — De stengen meestal onverdeeld. De zaaddoos eindelingsch, uitspringend,
langwerpig of bijna kogelrond. De binnenmond dubbeld; de buitenste met 16 wigvormige tanden,
de binnenste met een 16 deelig gekield vlies, met tweespletige slippen.
Soortelijke kenmerken. Caule erecto subramoso, foliis lineari subulalis denticulatis, apice serru-
latis, siccitale tortilibus, nervo apicem subaltingente, capsulae erectae, subsphaericae, operculo
planiuscnlo. — Met eene opgerigle bijna getakte steng, de bladeren zijn lijn-, bijna elsvormig getand
, aan den top gezaagd, door uitdrooging inééngedraaid, de bladnerf bereikt bijna den top van
het blad, de zaaddoozen zijn opgerigt, bijna kogelrond, het deksel bijna vlak. o. De geheele plant
zodevormend groeijende. b. Eene steng vergroot, c. Een blad vergroot, d. De zaaddoos vergroot.
e. Het deksel vergroot.
Dit geslacht is opgedragen aan J. bartram, Plantenkundige in de Vercenigde Stalen van Amerika.
Groeiplaats. Algemeen op vochtige zand* ejHheidegronden.