
HELICA UNIFLORA. L.
ig Parelgras.
Hoogduitsoh. Einblüthiges Perlgras.
Bloeit Junij.
Natuurlijk Stelsel. Aeroblaslae, Ordo II Cmlo-acroblastae, Formatio I. Glumaceae, Fam. 39.
Gramineae, Reich.
Stelsel van Linnaeos. Cl. III. Triandria. Digynia.
Geslachts-kenmerken. Panicula racemosa subsecunda. Spiculae cum rudimento subbiflorae. Se-
pala v. squamae truncata. Stigmata plumosa. Semen nudum. — De pluim takkig bijna éénzijdig.
De aartjes met het beginsel eener bloem bijna tweebloemig. De blaadjes of schubben geknot. De
stempels gevederd. Het zaad naakt.
Soortelijke kenmerken. Bracteolis imberbibus, panicula patentissima ramosa, spiculis erectis biflo-
ris, altero imperfecto. Met ongebaarde schutblaadjes, de pluim takkig zeer openstaande, de aartjes
opgerigt tweebloemig, waarvan de ééne onvolmaakt is. a, de geheele plant, h, de bloem vergroot.
c, bet zaad vergroot, d, het steunblaadje vergroot.
Als eene bijzonderheid merkt men bij deze grassoort onder aan de Uadsehede een draadvormig
steunblaadje op, dal bij andere soorten van dit geslacht bijna niet gevonden wordt. Z ie d.
Groeiplaats. In de bosschen om Utrecht. Rainville, (vid. v. hall, Fl. B. Sept.) Bij Ubbergen,
bij Nijmegen, de beijer. Alwaar ik dezelve ook vond, alsmede op de bergen bij Groesbeek. Het is
voor het overige eene zeer zeldzame grasplant, zoowel hier als in het naburige Duilschland, waar
ik dezelve niet dan in kleine hoeveelheid gevonden heb op de bergen tusschen Bonn en Coblenlz,
omtrent het Ahrthal.
Gebruik. Een bijzonder gebruik dezer plant is niet bekend.