
Geivone Monnikskap.
Hoogduitsch. Blauer Eisenhut. Kappenblume. Teufelsblume.
Bloeit Junij—Julij. 2|_.
Natuurlijk Stelsel. Thalamanthae, Ordo II. Schizocarpicae, Formatio I. Ranunculiflorae, Fam. 111.
Ranunculaceae, reich.
Stelsel van linnaeüs. Cl. XIII. Polyandria Trigynia.
Geslachts-kenmerken. Calyx corrollinus 6-sepalus sepalo superiori cucullato. Corollae petala
bina cucullata unguiculata, cucullo calcarato. Carpid. 3-5 dehiscentia. — De kelk (als het ware
eene bloemkroon) is vijfdeelig met het bovenste deel kap vormig. Twee bladen der bloemkroon zijn
kapvormig en genageld, met de kap gespoord. De vrucht in 3-5 deelen opengaande.
Soortelijke kenmerken. Racemo stricto. Foliorum laciniis linearibus nitidis. Galcare capitefto,
labello ' emarginato, galea hemisphaerica hiante, filamentis pilosis. — Met eene regte tros (bloemtros).
De insnijdingen of slippeu der bladen zijn lijnvormig en glinsterend. De spoor is gekopt,
met eene uitgerande baard. De helm is halfrond en open, de helmstijltjes behaard, a. Eene bloe-
jende steng met de bladen, b. De meeldraden met ée'n bovenste bloemblad, o. Drie vruchtbeginsels.
Alle de soorten van dit geslacht hebben de bladen vinger- o f palmvormig; bij allen zijn de bloemen
eindelingsch, blaauw, paarsch of geel. De Aconitum napellus bereikt eene hoogte van
twee of drie voeten, en is over hare geheele oppervlakte onbehaard. De bladen zijn gesleeld,
en donker groen van kleur; zij zijn verdeeld in v ijf vinger-lijn lancelrormige deelen, wederom
in insnijdingen verdeeld. De bloemen zijn zwartachtig violetkleurig. De zaden zijn hoekig.
Groeiplaats. Groeit in het wild op de bergen, doch heeft zich ook waarschijnlijk aan ooze
luchtgesteldheid gewend. De ïlr. mulder en stekhoven vonden haar in de omstreken van Leiden.
Gebruik. Dit geslacht is over het algemeen tegen de jicht en tegen het Rhumatiek. De Aconitum
Napellus is als de meest vergiftige soort beschouwd. Men verzekerd dat deze plant tot die soorten
behoord die door de Ouden gebruikt werd om hunne pijlen mede te vergiftigen, wanneer zij ten
oorlog togen. Innerlijk heeft den Hr. storck een aftreksel dezer plant gebruikt in zeer hardnekkige
ziektens. Onder de beesten eten het de paarden zonder nadeelige gevolgen. De geheele plant en
vooral de wortel heeft eene scherpe smaak en eene venijnige reuk. De wortel schijnt op het eerst
zoet, doch ontwikkeld welhaast eene scherpheid die de geheele mond brand en de punt der tong
verdoofd. Hierop volgt eene soort van beving en een gevoel van koude dat langzamerhand verdwijnt,
Het beste tegeDgif tegen dit vergif is een Braakmiddel.