
EXBES& .
twz&rz'Limr. ^^kiü((?7uay^w/^ z /Borni
JUNGERMAMIA BTSSACEA. (R o t h ) .
JUNGERMAMIA BICUSPIDATA. §. (W a h l e k b e e g ) .
Haarfijne Jungermannia.
Hoogduitsch. Haarfeine Jungermannie.
Met Vrucht. Mei. 2j..
Natuurlijk Stelsel, Stelsel van linnaeus en Geslachtskenmerken van dit geslacht heb ik reeds opgegeven
in de 166® aflevering, PI. 859 dezer Flora.
Soortelijke kenmerken. Planta minutissima. Surculis filiformibus repentibus apice fructiferis,
foliis remolis, subquadratis bifidis semiverticalibus, perichaetialibus adpressis subrotundis 3—4 fi-
dis; capsula terminali, calycibus ovatis plicatis, ore dentato. — Het is eene zeer kleine plant. Met
draadvormige stengen die kruipende en aan de uiteinden vruchtdragende zijn, de bladeren verwijderd,
bijna vierhoekig-regtstandig en tweespletig; de kelkbladen aangedrukt rondachtig en 3—4sple-
tig ; de zaaddoos eindelingsch, met eironde geplooide kelken, met gelande opening. a. De plantjes
in natuurlijke grootte, b. Eene plant sterk vergroot met hare vruchten.
De stengen zijn rolrond, aan den top verdikt. De blaadjes gelijk het geheele plantje zeer klein,
en van eene donkere olijf-, bijkans zwarte couleur.
Groeiplaats. Te Haren bij Groningen, v. hall. In Drenthe en Overijssel, miquel. Bij Haren, mi-
Qüel en dassen. Bij Velp en Hilversum, v. d. sande lacoste. Zelf vond ik haar in het Vossegat,
bij Utrecht, alsmede te Hatert en Ubbergen, bij Nijmegen.
LICHEN CORNUCOPIOIDES. Lim. CIADONIA COCCINEA. H o f fm .
Scharlaken Bekermos.
Hoogduitsch. Scharlachmoos.
Met Vrucht in den Zomer. 2j..
Natuurlijk Stelsel, Stelsel van linnaeus en Geslacbts Kenmerken van dit geslacht, heb ik reeds beschreven
ten opzigte der Cladonia Rangiferina in de 166® Aflevering dezer Flora.
Soortelijke kenmerken. Thallo squamuloso, podeliis elongato-turbinatis omnibus scyphyferis,
scyphis cyathiformibus irregulariter dentatis, apotheciis dilatatis coccineis. —- Het loof is schubachtig’,
met uitgerekt-tolvormige allen bekerdragende sleelen, de bekers onregelmatig getand, de schildjes
verwijd scharlakenrood. — De teekening vertoont ons eenige dezer zodevormige plantjes met der-
zelver rijpe vruchten.
Deze schoone plantjes op oude rieten daken, op den grond en oude boomstammen groeijende, hebben
de stoelen naar den voet toe versmald, eerst glad, later bepoederd en van eene bleek zeegroene
kleur. Van deze, nog van de beide volgende soorten, kent men den bijzonder gebruik.
Groeiplaats. Algemeen op hooge heuvelachlige gronden, zoowel op de heiden als in de Duinen door
bet geheele land.