
VERBASCUM CUS P IDA TU I .
Puntbladige Toorts.
Hoogduilsch. Wollkraut. Königskerze.
Bloeit Julij. cf.
Natuurlijk Stelsel. Sgnpetalae, Ordo II. Lobiflorae. Formatio. II. Limbatae. Fam. 79.
Personatae. Rjbich.
Stelsel van unnaeds. Cl. V. Pentandria. Monogynia.
Geslachts kenmerken, Calyx S-partitus. Corolla rotata 8-partita, lobis inaequalibus. Stam. S inaequalia.
Caps. bilocularis, polysperma, globosa.— De kelk is vijfdeelig. De bloemkroon radvormig vijfdeelig, met
ongetijke lobben. Vijf ongelijke meeldraden. De zaaddoos is tweekleppig, veelzadig en kogelrond.
Soortelijke kenmerken. Racemi fasciculis remotiuscnlis, foliis inferioribus crenulatis tomentosis,
snperioribus cnspidatis. Antberis duabns oblongis. De bloemen staan van elkander verwijderd, de
onderste bladeren zijn gekarteld en wollig, de bovenste fijnpuntig. Twee der helmknopjes zijn langwerpig.
o. De bloemsteel met de bloemen en de schutblaadjes, b. De vrucht, c. Dezelve overdwars
doorgesneden, d. De steng met de bladeren.
Deze soort gelijkt over het algemeen veel op de Verbascum Thapsus; doch zij is kleiner. De helm-
draden zijn hellende en aan den voet vlokkig, de helmknopjes eenhokkig, de stempel is eenvoudig.
Hen kent een twintigtal Verbascum’s, de meeste oorspronkelijk van Europa. Desfontaines
heeft er twee in Afrika gevonden, op de kusten der Middellandsehe zee. Het schijnt dat dit
geslacht niet in Amerika voorkomt, noch in het zuidelijke gedeelte van Asiê o f Afrika. De bloemen
elk van een schutblaadje voorzien, zijn eindelingsch en aarvormend, de geheele plant is
wollig, hetgeen, volgens sommige schrijvers, aan dit geslacht den naam heeft doen geven van
barbascum, waar verbascum slechts eene verbastering van is.
Groeiplaats. Te Malden bij Nijmegen, de beijer. Te Drummen bij Zulphen. v. hall. Rij Heumen.
v. d. sande, lAcosTE en j. e. v. D. trappen. Zelf vond ik haar ook bij Heumen, als ook te St. Anna
en Hatert, bij Nijmegen.
Gerrdik. Hetzelfde reeds in deze Flora vermeld, zie Deel 5, ten opzigte der Verbasoum thapsus.