
Groene Naaldaar.
Hoogduit sch. Grünee Borstgras. Grüner Fennich. Wilder Fennicb. Grüne Hirse. Wilde Hirse.
Engelsch. Green Paniek.
Bloeit. Julij—October. ©.
Natuurl. Stelsel, Stelsel van Linnaeus en Geslachts Kenmerken, zie bij Plaat 801.
Soortelijke Kenmerken. Panicula spicaeformis, cylindrica, setis sursura hispidis, denticulis an-
trorsura versis; Talvulis floruuo hermaphroditarum laeviusculis, Iongitudine valvularum floris neutrius.
Aarvormige, rolronde bloerapluim; de borsteltjes bovenwaarts ruw, door bovenwaarts naar voren ge-
rjgle tandjes; de klepjes der tweekunnige bloempjes, a , nagenoeg glad, en zoo lang als die der
geslacbtlooze bloempjes.
Z ij groeit gewoonlijk in digtere, en aan bladen en bloemhahnen rijkere zoden, en ook
menigvuldiger bij elkander dan op P la a t 801 a f geheelde Kransvormende Naaldaar. In
plaats van een vliesachtig bladtoompje wordt ook hier aan de opening der blad-
scheede, en aan den voet der bovenwaarts zaagtandige bladen, een bundeltje van fijn e
haartjes aangetrojfen% b. Overigens onderscheidt z i j zich van gene hoofdzakelijk
door de naar boven gerigte tandjes van de borsteltjes, c , en doordien de zaden op de
rugzijde niet overdwars g erimpeld, maar overlangs gestreept z i j n , d , en aan de
onderzijde zich niet gestippeld o f klein g e v lekt, maar g la d en effen vertoonen.
Groeiplaatsen. Op vruchtbare zandgronden en in moeshoven, door het geheele land.
Gebruik. De bladen zijn saprijk en zoet, en worden van het vee met graagte gegeten. Het zaad
verstrekt tot voedsel voor velerhande gevogelte, en zeer meelrijk zijnde kan des noods ook de mensch
er gebruik van maken; het zij door er brood van te bakken, of door dezelve op eene of andere
wijze gekookt op tafel te brengen.