374 PICUS, ALBA et VIRIDIS, MINOR. GEEL-GROENE en WITTE-SPECHT.
zonder Geflacht van Spechten behoorende; verfchillende hoedanigheden nog veel duide-
lyker en meer zigtbaar ten opzigt der kleuren, want om van het groot verfchil der
Witte-Specht, als te veel in het oog loopende , nog niets te zeggen, zoo merken wy
flechts aan, dat de roode Oogkringen indeze Voorwerpen geheel ontbreken, het zwart
aan den Kop is minder, het rood op den Kop en aan de Wangen, is by de Geel-groene
Specht meer verfpreid, en.rüim zoo gloeijend, en de groene kleur over den Rüg en Vleu-
gels is veel geeler als by de.groote Groen-Specht. Eiet verdient ook onz,e,byzondere pp-
merking, dat op de’ Vleugels van deze afbeelding eenige veders zyn wier helft fneeuw-wit
is, vormende door hare ftand en ligging eene witte ftreepächtige gedaante, welke by het
groen van dezen Vogel helder affteekt; aan denzelven een aartig fieraad byzet; en als ’t
wäre tot eene vergoeding ftrekt voor het gemis van die fchoone uitblinkende gele Stuit,
anders aan de Groen-Spechten eigen. De Keel en Borst van deze kleine Groen-Specht is van
gelyke ‘kleur als die van de bovenfte of Witte-Specht, aan welke het rood op den Kop
geheel ontbreekt, wordende dit fprekend kenmerk vervangen, door eenige bleek-zwarte
vlekken, op een licht gelen grond. De Pooten en Nagels zyn van maakfel als alleSpecht-
pooten, maar lichter van kleur en niet zoo grof en zwaar als die van de Groote of gewone
Groen-Specht.
De Witte-Specht is in alles aan de daarby afgebeelde Geel-groene of kleine Groen-Specht
gelyk , uitgenömen in kleur. De K ed , Borst en Buik van dezen Vogel is helder wit,
aan het achterlyf, naar den Leg heen, een weinig bont. De Nek, Rüg en Vleugels zyn
vaal blaauwachtig; welke laatfte met bruine en wit gefchakeerde vlekken verfierd zyn.
Wy zyn genegen om de onderfte of Geel-groene-Specht voor een Mannetje, en de bovenfte
of Witte-Specht voor een Wyfje te houden, aangezien het minder uitgebreide van
het zwart in deze laatfte, als zynde dit het zekerst en onfeilbaarst merkteeken der fekfe;
maar of deze Vogels nu Man en Wyf zyn van een geflacht? en zoo ja, of dezelvewezen-
lyk tot een ander of vyfde geflacht van Spechten behooren ? dan of ’er flechts eene zo-
genaamde fpeling der Natuur, ten opzichte der Vogels, waarnaar deze afbeeldingen ge-
teekend zyn, heeftplaats gehad? durven wy niet’bepalen; zeker is het, dat het geflacht
der Spechten groot, en zeer van elkander onderfcheiden is, want behalven deze Voorwer-
pen, indien wy niet befluiten kunnen dezelve te houden, als verfchillende in'Geflacht van
de overige Geflachten der Spechten, zoo vonden wy onlangs elders nog gewag gemaakt van
een Blaauwe en van een geheel Zwarte Specht, ook hier te lande broedende, de laatfte ter
grootte van een Kraai, met een rooden pluim op den Kop, fterkvanBek, welke de lengte
heeft van de pink van eene gewone Mans-hand; en dus in allen wel zeer onderfcheiden
van de Geflachten, door ons afgebeeld en befchreven. Het is ons nog nimmer gelukt
zoodanig een’ Vogel, die, inzonderheid wat de laatfte betreft, zeker ook in grootte de tot
dus verre befchrevenP Spechten zoude overtreffen, te zien, veel min in handen te hebben,-
waartoe wy echter alle moeite zullen aanwenden, verzoekende de Liefhebbers, aan welken
een derzelve mögt voorkomen, ons zulks te willen berigten.
A A N T E E K . E N I N G E N / •
Dat de eigenfchap van deze Vogels is , om op de flammen der Boomen met hunne
Bekken*te kloppen, en dus de onder derzelver bast verfcholene Infekten uittejagen, om
tot hun voedfel te gebruiken; dit hebben wy gezien onder de aanteekeningen van den over-
käenen Schryver, en ook hoe z y , met dat bedryf bezig zynde, gedurig omzien of ook
eenig gevaar naderende was; het blykt uit den ftand, waarin onze Witte-Specht is afge-
beetd, dat zy ook op hare hoede zynde, als wantrouwend omziende, deze eigenfchap
met de overigen gemeen heeft.