m ÊÊÊÊÊÊ
A R D E A P U R P U R E A.
P Ü R P E R E RE I GER
-*-et ®-e>ger-Geflacht mag te regt voor een der fchoonfte en opmerkingwaardigfte Vogel-
Geflachten gerekend worden. Daar wy hier van alle die ta t e n , die hier te Lande, zo verre
het ons bekend is, hunne Nesten maaken, in dit Werk afgebeeld en befchreeven heb-
ben, zyn wy aangemoedigd hier by te voegen de afbeelding en befchryving van den zoo
fraaijen, endoor zyne veelvuldige veeren zieh zoozeer van anderen onderfcheidende Purperen
Reiger', wel ligt de fchoonfte van het ganfche Reiger-Geflacht, fchoon deeze, zo verre men
heeft waaigenomen, niet hier te Lande zyne Nesten maakt, maar Hechts nu en dan , van el-
ders over gevlogen, by ons gezien wordt. By Linnæus is deeze de tiende foort, Ardea-
Purpurea. By Brisson en Buffon le Héron pourpre Huppé. De Vogel, waarvanwy hier
de afbeelding geeven, is gefchoten in het jaar 1798 aan den oever van het Haarlemmer
Meer, by den mon dvan het Spaame, en is geplaatst in het Naturalien Cabinet van de Bataaffche
Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem. De Diredeur van dit Nat. Cabinet, Doclor
van Marum, heeft ons vergund dezen Vogel door den beroemden Tekenaar W. HEnnpur«
te laaten aftekenen.
B E S C H R Y V I N G.
, Deze Vogel die hier omtrent voor een vierde verkleind is afgebeeld, is maar weinig kleinder
dan de gewoone Reiger; zyne langte, van de puntdes Beks tot aan het eind -van den Staart ge-
meten, bedraagt omtrent drieRhynlandfche voeten. De Pooten, van het lichaam afgemeten tot
aan het eind der Vingeren, zyn zeventien duimen lang. De middelfte Vinger met de Nagel
vyf en een half Duim. De Bek heeft zes Duimen langte, en is by den Kop meer dan een
Düim dik. De Wieken hadden, uitgelpreid, ruim vier Rhynlandfche voeten langte, en bedek-
ken, toegeflagen zynde , den Staart, even als in de blaauwe en andere Reiger foorten.'
De Staart is zes Duimen lang. De Kop is bedekt met glanzige zwarte veeren, die lang en
final zyn, waar van twee de langte van omtrent zes Duimen hebben. De Vogel kan de-
zelven wat oplichten, zo dat zy zieh dan als een afhangende Kuif vertoonen. Tusfchen de
Oogen en den Bek zyn geene veeren, hëbbende het vel daar eene bruin geele Kleur.
Ter wederzyde van den Kop is onder het Oog een zwarte ftreep, die aan de Ipleet
van den Bek begint, en na het achterhoofd gaat De Keel is wit. De Hals is van den
Kop af aan roskleurig, en met drie zwarte banden, die längs dehzelven loopen, gete-
kend, waar van de eene, die aan de zwarte Kuif begint, over de boven zyde van den
V w y Häk