A .jb A S D i m i d i ^ t a . H A L V K E E N D V Q G E L ,
afgebeeld, behoorlrfde , zo men wil, tot de Bruine Kop of Knop-Eend {Anas ferina) reed*
door ons befchreeven. Tot deeze komt de onze vry naby, doch verfchilt in verfcheide opzig-
ten daar van; zo wel ab die Verfcheidenheid, welke de Heer B risson onder den naam van
Bruinkop voorgefteld heeft. (*)
B E ,S JE .11 R Y V I N G.
Van I - I a l v e E e n d v o g e l s vind ik by de Ouden weinig of geen gewag, zo min als by de
Hedendaagfchen. F r isch fpreekc van eene Zommer-Halbendte, dat de Zomer-Taling is ( f) en
van eene Winter- ilalbendte; zynde de Groote Taling, {Anas Querquedula,) diewynogmoe-
ten befchryven; beiden z6ej van ortze.HALVE-EtfNDEN verfchillende. Allermeest gelyken de onze,
in Geftalte, naar de Smienten $ ), inzonclerFieid wat den Bek aangaat, die fmal uitloopt en
veel koiter is, dan in de Ring-of Spiegel-Eenden, zynde Loodkleurigofdonkerblaauw, aan’t
end zwart, anderhalf Duim lang. De geheele langte van het M a n n e t j e b , over de Rüg gemee-
ten ruim agttien Duimen. De Wieken hebben, uitgefpreid byna derdehalve Voeten vlugts, en
toegedag^n bereiken zy bykan? het eijid van de Stuart. De Kleur des Vogels, op de Rüg, is
graauw, met eenige mengeling van fyn" zwart en wit geftreepte Pluimen; op de Schouders rosach-
tig en aan den Kop geheel donker ros, van boven geelachtig, tot aan den Bek toe, die
groote ronde Neusgaten heeft. De keel is zwart; de Borst bleek vaal, met een teint van
Roozekleur; de Buik geheel Wit, doch op zyde vaal gepiekt; de Staart van onderen, by de
Leg, zwartachtig, de Pooten donker Loodkleurig. De groote Slagpennen zyn graauw, de kleiner
bruin met witte punten. De Vlerken zyn niet gelpiegeld, doch met eenig groen ver-
cierd, de Oogkringen geel.' Het W yfje is wat kleiner, van onderen byna eveneens gekleurd,
zo wel als de Wieken, maar het heeft den kop geheel bruin zonder geel of zwart en mist die
aartig geftreepte Pluimpjes op den Rüg, welke het Mannetje verlieren, ons tegenwoordig
voorwerp is naar een Wyfje getekend.
A A N T E K E N I N G E N.
Van deeze I-Ia lve vogels kan ik niets byzonders zeggen, dan dat zy in de Zomertyd
voorkomen, wanneer men geen of weinig H e el e V ogels heeft, en ook des Winters zeer
wel te bekomen zyn;. verftrekkende tot eene niet minder aangenaame Spyzen.
( * ) Penelope Capite fufco. Bru s . Ornithohgia. Ord. X X IV . Gen. 107.
( t ) . Dezelre it hier v o o r , in ’c II. D e el, bhdz. 18 1— 18 4 , befchreeven en Plaat 94. 95* afgebeeld.
(§) Zip blidz. a n , Plaaf 103. ito .in ’t {II.Deel van die Vogelcn- Werk;