AN AS F e r i n a . BRUINKOP , KN O B -E EN D , Z E E -D U IK E R . 3 i j
bleek gerand zyn; aan den Bulk witachtig met eenig geel. De Kop heeftin ’t geheel die
rosachtig bruine kleur, ais gemeld is, zig uitflrekkende over een gedeelte van den Hals, welke
voor ’t overige Zilverwit is en de Borst Muisvaal. Misfchien is dit de reden, dat hy, in fom-
mige deelen van ons Land, Vaaleker genoemd wordr. Maar ik moet bekennen, dat dit
Vaal eenigermaate uit den zwarten ziet,, zo wel ais de zyden van ’t Agterlyf of de Stuit. Van
boven is die, zo wel als de Staart graeuwachtig. De Vlerken zyn op de Schouders Asch-
graeuw, aan de punten rosachtig bruin, in ’t midden wit gevlakt. Dit wordt veroirzaakt,
doordien de agterfte Dekveders der Slagpennen grootendeels wit zyn en fommigen ook geel-
achtig getipt De witte Vlak, hier uit voortkomende, is ten deele in tweeën geícheiden door
een zwarte Streep. De Bek heeft een bruinachtige Loodkleur, maar de Tandjes op zyde
zyn roodachtig. Zyn gedaante is byna driekantig, van boven icherp verheven, aan de punt
plat en ílomp. De Pooten en derzelver Vingers zyn roodachtig; de tusichen-Vliezen zwart,
zo wel als de Nagelen: de Oogkringen Vuurkleurig of uit den geelen rood.
Het W y f j e veríchilt op ver naa zo veel niet van den Man, als in de Smienten, naar welken
tog de geilalte veel gelykt. De Kleur is over ’t geheel nagenoeg eveneens, maar de Bek
heeft aan de punt een geel halfmaantje en de Staart is wat langer en puntiger. Ook is de
Aschgraeuwe band aan de Borst bleeker en niet zo breed, als in het Mannetje. Het voor-
naamile ondericheid beilaat in de gedaante van de Vlak der Wieken, die blykbaarlyk in drieën
is gedeeld, terwyl de bovenite Dekveders wit, de middelilen zwart gepunt zyn, en de on-
derften of agterilen geheel fpierwit. Hier door maakt hetzelve een ilerlyker Vertooning.
K k k k AAN.