358 Piccs^akîus Mifoft; ALLRRKLELNSTE BONT-SPECIIT van ons Land.
b e s c h r y v i n g .
By de Autheuren wordt de langte van deeze Vogeltjes op vyf en een half Duim, of iets
meer, begroot en het blykc ook in onze Voorwerpen, dat zy dit wel kunnen haalen. Der-
halve hebben' zy maar omirent de' halve LighaamS|-grootte van den middelflag o f kleineren
Bont-Specht, naïf W b l k e n z y in tekéning veei gélykèn. Men ziët hier, dat zy wat kleiner
dan een Leeurik zyn, doch grooter dan de Huis-Mosfchen. Het onderfcheid van Man en
Wyf beftaat voornaamelyk daar in, dat by de Man de Kalot van ’t Hoofi rood met wit, en
îhèei? Meme-rôod is d ap in den voorgemelden, 3ie de grootte'van een Merel heçft. Van-*t
Wypje is d'e Kop, tÉh minfte het l^oorhoofd, Asëhgraauw, erf hetzelVe heefc in ’t geheelgeeti
rood, zo min op den Kop als aan de Stuit, die, gelyk het geheele Onderlyf witachtig is; uit
den rosfen. De zydelingfe Staartpennen zyn, in beiden, met zwartachtige Vlakken getekend,
doch aan ’tend niet-gefpleeten; oofc-zo fpits niet als in de anderem Zy herben het Agter-
hoofd, de Nek èh Schouders zvvart. Ook loopt in beiden een 'zwarte ftrierii, van de hoeken
des Beks, onder de Oogen heen, längs de zyden van den Hals. De Bek is veelzydig, Lood-
kleurig, aan ’t end wigvormig, gelyk in de andere Spechten, ongevaar een half Duim lang, en
de Staart twee Duimen. De Neusgaten zyn hier ook met zekere Borstelhaairtjes bedekt, die wat
uit den graauwen zien. De Vlerken hebben een fierlyker en meer gebandeerde tekening.,
zWrt én Wit, dan in "de grcxrtere Bont-Spechten. Het byzoridere Van cfeëzëh Kleinften
Maat daar in , dat de Pootert ,' in ’t bovenfle gedeelte , met Jzekefe Vedertjes -bekleed -, in
de anderen bÿna geheel naakt zyn. Zy komen, wat de Vingers' belangt en dérzelver Klaau-»
Wen of Nagelert, met de voorheen befchrevene Spechten gcnocgzaam overeen.
A À . N T E K E N Ï N G E N.
r Deeze Ypgekjes zyn5izo ik aangemerkt vind, de allerzeldzaatnften onder deBop>rr-Spechten.
van ons Land. Zy leevën, zo Wel als de anderen, van Infekten en Wormpjes, die zy meest-
al uit de Schors 4er Boomen haalen, of ook fomtyds uit het Gras der .Weidlanden,. en maa*
Iren haar Nest, even als de Grooteren in de holligheden vàn ’t Geboomte (*)., Voor ’t, overi-
ge körnen z y , in ’t gene dat bevö_orens aangetekend is, inzonderheid wat de Wormachtige,
Tong betreff, daar zy het Ongediërte mede weeten naar zig te haalen, genoegzaam met de-,
anderen .overeen. ir'.'.'V'?
(*; Men kan zulks keurlyk aangeweeztn zrenf, op de XXIIile Plaat vàn dit W e r k , en befchreèven bladz, en v ervo lg en sj-v an hec I. D i j l ,