g§8 Ptcus Mirtivs. . ZW ARTE S P EC IIT.
De Zxarte Specht is een gevaarlyke yyand-voor de Byen, hy vind ’er groot vermaak in
. em haare korven te .doorbooren, waarfchynlyk dat hy ook wel een liefhebber is,' om"van
. de Honig te fooepen; in. Rusland gebruikc men de voorzorg de korven zoo veel mogelylc
t te omcingelen, en inrefluiten met haagdoorns, en takken van -Boomen, (f) zyn ge-
> woonlyk voedfel befiaat (behalve.in allerlije Infeöen welke zieh onder de hast der Boomen
, ophouden,) voornaamentlyk in Mieren, hoewel -hy aan haare -Eieren nog de voorkeur
: geeft; hy aast ook,veel op.de Larvas van Hemmels, Wespen en diergelyken.
..Deze Vogel kloutert onophoudelyk tegen het Geboomte, • in welk bedryf hy de lange
: agtervinger dan zylings,. dan wederom voorwaards brengt, zynde dezelve, gejyk mede de
■ voet, aan de inpknting, .beweegbaar, kuunende alzoo dienen, - cot allenodige riehtingen,
en dit begünstigt hem dus, in het houden van zyn evenwigt; de lange en fcherpe nagels
dienen hem, om zich tcgen de Stammen te hegten, welke hy beklimt; en de Staart, voor-
zien van balijnachtige. Pennen, nnderfteunt hem in dezen lästigen en moeijelyken arbeid.
AVy zullen de Natuurlyke Historie van deze Vogel befluiten, met eene anatamißhe
hefchrymg, die wy ons. niet kunnen wederhouden, overteneemen, uit zeker werk, waar-
van de eerste Cahiers onlangs zyn uitgekomen, eri hetwelk met regt verdrent aangehaald te
»worden, zoo ten aanzien van de waarheid der befchryving-als wegens het'volledige en
naauwkeurige van hetzelve, en ook voornaamentlyk uit aanmerking der onvermoeide yver
en flandvastige naarfpooring, waardoor zig de Autheur onderfcheit, (*) hy zegt':
D.eze Vqgel heeft het kleefachtige vogt, waarmede de Tong als beftreeken is, niet in
de kloof of kooker waarin dezelve beiloten is, maar even als de Gro'en*Speckt in twee
daaitoe gefchikte Klieren verborgen, in welke de affchei Jing van dit vogt plaats heeft, deze
Klieren zyn daar geplaatst; waar het uiteinde der Onderkaak zieh met het Bekkeneel
vereenigt, en byrgevolg ftrekken zy zig niet zoo ver uit als by de Groen-Spechten, ty
dezen zyn ze witachtig., en aan de agterste eindensrond,'vcörzien van zekere Spier, welke
Z'g een weinig uitßrekt, te weeten: tot aan het midden van de Klier; en by detegen-
woordige voorwerpen, rekken en buigen zig de Klieren zelve, als in de gedaante van een
Sets; deze Klieren leggen wederzydsch längs het binnenste van de Onderkaak, tot aan
het vereenigings-punt, waar de beide zyden der Kaaken in eeh loopen, elke Klier is
doorboort met zeven of agt gaatjes, door welke het kleefachtige vogt ontlast word, en
zoo in het bmnenste der Kaak, of eigentlyk in den Bek vlueit; by de Jungen eindigt het
Tong been Qs hyo'tde ten naasten by, halverweegs van de Kop, en ’er is hoegenaamdgeen
fpoor te ontdekken, van die goot , of fleuf welke men by de Groen-Spechten vind, even
zoo min als eenige holte, aan de regterzyde van het opperste Kaakbeen gefchikt om het
Tong fceen te omvatten; de twee onderfcheidene gedeeltens Van dit Been , zyn Vereenigt,
door zeker \ lies, ter plaatfe waar de Kruin van het Hoofd begint. De Maag is voorzien
van een afzonderlyke inwendige Zak, welke, als men die opblaast, de grootte heeft vatt
eene Noot, en welke Zak, een fierker verteeringskragt bezit, dan de Maag zelve.
< ß Sonnbi Edit. B i® , 7 . C b Meijer Deiitfche Ornitlio]. .