334 FRINGlCLA L inöta. VLASCIFVINIC, KjNEUTJE, KODDENAAR.
Viaschvinken van B risson en andere Autheuren, die de Duitfchers Haenßing tytelen, behoort,
Deeze wordt, in onderfcheiding van de roode, volgens K l e in , by hun ook wel graeuwe
Ilaenfling gebeten.
B £ S C II R Y V I N G.
Van de K o d d e n a a r s of Kneutjes is de langte omtrent vyf en een half Duim, die van den
Bek byna een half Duim, van de Staart ruim twee Duimen. De middelfte en agterfte Vin-
ger zyli meer dan een half Duim lang, de Wieken over de drie Duimen. Zy bedekken omtrent
de. helft van de Staart, die gevorkt is, en, uit zwarte Vederen beltaande, welke in den
geheelep omtrek wit zyn, zig zeer fraai vertopni^ De gehpele Vogel is van boven rosachtig,
naar Kastanje-bruin trekkende, op den Kop ftreepswyze met zwart gemengd; van onderen,
aan den Buik witachtig ros; maar aan de Borst zyn de Pluimpjes fierlyk met bruinrood uitge-
monfterd. Dit echter, heeft alieen in de M a n n e t j e s plaats, die ook op den Kop, by den
Bek, roode Viakjes hebben. Inzonderheid zyn dezelven, in ’t Voorjaar, daar mede fterkst
getekend, en vertoonen zig dan zeer fraay. In de V y f j e s , als ook in de J o n g e n , en in Vo,
geltjes die lang in Kouwetjes gehouden zyn, vindt men de Borst alleenlyk bruin geftreept.
Ook ontbreekt het roode op den Kop in eenige Mannetjes, fchoon vry gevangen. Beiden heb-
ben zy, op de toegeflagen Wieken, een witte Streep of Band , veroorzaakt wordende, door-
dien de grootften der zwarte Slagpennen, aan de buitenzyde, wit gerand zyn. De Bek , die
een bruine Punt heeft, is vuil wit, uit den Aschgraeuwen, in ’t vroege Voorjaar bleek 01y&
kleurig; de Pooten zyn bruinachtig; de Oogkringen uit den rosfen bruin.
A Ä N T E IC E N I N G E N .
Deeze Vogekjes, die zig door geheel Europa onthouden, leeven ’s Vinters dikwils fchools-
wyze, in laag Heestergewas en Kreupelbosch, of ook in Tuinhaagen. Zy aazen veel op Zaad
van Vlasch, dat men Lynzaad noemt en hebben daarvan den naam Linotte. Men kanze nog-
thans ook met ICanaryzaad en dergelyken in ’t leven houden. Dat zy K n e u of K n e u t j e ge-
noemd worden is waarfchynlyk wegens hun niet onaangenaam Gezang, ’t welk de geheel
graeuwe Mannetjes 20 wel döen, als die met rood zyn uitgemonfterd: ja fommigen geeven
aan de eerften hier in de voorkeur. Haar Nest maaken zy veelal van Hooy en Mos, inwendig
met Vol en Haair bekleed, leggende het Wyfje daar in vyf witte Eijertjes, die aan ’t
hreedfte end met bruinroode Viakjes geiprenkeld zyn, over dag broeden zy deeze beurt’ om
beult, maar des nagts zit Mannelje en Wyfje by elkander op het Nest.