3*4 A N A S P u ll a ta . B R U IN E D U IK E R -E E N D , R O U W D R A A G E R .
b e s c h r y v i n G.
ln grootte zal or» Voorwerp zeer weinig van de Toppertjes verfchillen. De langte bcdraagt
ongevaar zestien Duimen, die van den Bek anderhalven, en deszells breedte aan ’t end byna
een halven üuim Voetmaat, De Bek is met Plaatjes getand en de Tong Vliezig flomp. De
Wicken zyn zeven Duim Jang en derzelver groote SJagpennen maaken, als zy uitgebreid zyn,
met de kleinen een aanmerkelyken hoek; gelyk onze Afbeelding aantoont. Hy is niet minder
Jaag op de Pooten, welke dik zyn en anderhalf Duim lang, de middelfte Vinger der Voe-
ten by de twee Duimen; nagenoeg gelyk aan de rondachtige körte Staart. De Kleur van den
geheelen Vogel is van onderen donker bruin, met een rosfen weerfchyn, uitgcnomen aan den
Onderbuik, alwaar dit bruin met wit is doorweven. Die zelfde Kleur heeft aan den Hals
plaats, doch is aldaar rosfer en een weinigje gefprenkeld, vallende wat donkerer op den Kop;
zynde als een beginzel van de zwarte Kleur van boven. De geheele Rüg, naamelyk, is vol-
komen zwart, en de Staart ziet graeuwachtig. Even dat zelfde zwart hebben de Dekveders der
Wieken, die van onderen aan ’t Lyf wit zyn, en van boven met een breeden witten Band ge-
tekend. Deeze Band heeft plaats op de kortfle Slagpennen of die van den tweeden Rang, van
onderen nog bekleed met geheel witte Vederen, waarvan eenigen zig längs het L y f uitßrekken,
De Schouders zyn witachtig. Van de groote Slagpennen hebben de vier buitenften en langften
den buitenrand zwart, zo wel als alle de overigen de tippen, doch die zyn in ’t midden wit
met bruine Schäften. Dit geeft een tweeden witten Band, maakende een hoek met den anderen
, maar zynde in de toegeflagen Vlerk niet zigtbaar. Het zwart van de Dekvedertjes der
Wieken heeft ecnigermaate een groenachtigen weerfchyn, en het bruine aan den Hals en Borst
Ipeclt in ’t glanzig rosfe. De Pooten, Voeten, derzelver Vliezen en Nagels, zyn zwart, niet
Loodkleurig, gelyk in de Toppertjes of Kamduikers. De Bek is ook zwart en loopt aan ’t
end.breed uit, waar door dit Voorwerp insgelyks tot de Eenden, die men Platyrynchoi, dat
is Breedbekken, plagt te noemen, behoort.
A A N T E K E N I N G E N .
Dat deeze Duiker-Eenden zig, zo wel als de Toppertjes, aan onze Zee-Küsten onthouden
is zeker; hoewel men dit Voorwerp in onze Binnewateren gelchooten heeft. Mooglyk zullen
het die zyn, welke men Ganzebekjes of Bruinetjes noemt Buiten twyfel beßaathun Voedzel
insgelyks in kleine Vischjes, Garnaalen, jonge Krabbetjes, benevens verfcheiderlei Water-Infek-
ten, Schulp-Slakjes en Wormen. Voor ’t overige is de Voortteeling of Levensmanier overeen-
komftig met die der andere Eenden.
IV
IIP