Amerika, huisvest L in næ u s hadt aangemerkt, dat de Wilden zeer gemeen zynop
Meiren en Rivieren, maar de Tammen overal in Hokken gehouden worden(*).
Het zou eene byzondere opmerking verdienen, waar het van daan kome, dat, tei-
wyl in de Wilden, hoe menigvuldig ook, het Coloriet byna beftendigblyft, de Tamme
Eendvogels zo aanmerkelyk, niet alleen van dezeíven, maar ook onder elkander , in
kleur verfchillen Q ) : wanneer niet even hetzelfde in andere Huifelyke Dieren plaats had-
Dé Honden, by voorbeeld, en' de Katten geeven daar een voorbeeld van: ja in de
Kanarie-Vogels en Pappegaijen heeft iets dergelyks plaats. Misfchien komt het in deeze
Zo wel als in de Eenden, van derzelver geilheid. Echter is dit wederom in veele anderen,
gelyk de Duiven en Vinken, zodanig niet. Wy hebben’er, totdeAfbeelding,
-jAfan en W y f, die fraay van kleur waren, en grootelyks in dat opzicht van de Wilden
Verfchillende, uitgekoozen, welken ik nu gaa befchryven.
B E S C H R Y V I N G.
De wooRD, gelyk men de Mannetjes Eenden noemt, heeft, over deRug gemeten,
van de tip des Beks tot aan het end der Staart, de langte van twintig Duimen ; de Bek
is derdhalven Duim lang en één Duim breed. De Kop en Hals te famen zyn zes Duimen,
de Schenkels der Pooten, zo wel als de middelfte Vinger, zonder de Nagel,
twee Duimen lang. De Wicken haalen orotrent tien Duimen, en bereiken het end yam
de Staart, wier middelfte Penned omgekruld zyn , gelyk in de Wilde Eenden, die men
Spiegel-Eenden noemt (§ ). H y heeft, zo wel áls die, den Hals wit geringd, maar de
Oogkringen bleek Aschgraâuw. De Hals is, vo or’t overige, gelyk het Bovenlyf, met
Vaal-graauwe Veders gedekt, doch op de Rug , längs heen, loopt een ftreek vanAsch-
graauw gelpikkelde Pluimen, tot aan de Stúít, - Dé Staart heeft de middélfte omgekrul-
de Pennet) zwart, de zydelingfen half zwartächtig graauw, half wie. De Borst pronkt
met vaal-graauwe Plekjes, maar dé gehëelè Buik is geelachtig wit, tot over de Leg heen.
Voorts zyn de onderfte Dekveders van de'Staart uit; den gryzen zwart. De Slagpennen
der Wieken zyn wit, maar derzdyer Dekveders inet eenig grys gemengeld. Dekléur
van den Bek is bleek groen en zwart getipt, met twee geelachtige Banden, van boven,
overdwars, envan agteren, 'aandenKop, gédekt.met witachtig bruirigemarmerdPliiis^
zo wel als de Keel. De Póoteh zyn' Óranjekleúrig metwitachtige Nagelen, en ge-
yvebd, als in de overige Eenden.: “ ’ ' :
H e i
(•) dnas Baichas, IXibittt in Lscubus et Fluviis quantislima hospitatur manfueta ubique Faun: Sm• E i n n o
( f ) tunumerä Coiomm vatietate iuäens. Anas dmiui:a G m e l . p .5 3 8 . ...................... ’ ‘
CS) Men z e g t , dat dit wel ailetmeeat in ,’t Vuoqaar, wanneer z y z y n , plaata bebbe.