3 » ARDEA $.TELLARIS r u f a . R06SE BUTOOR o f ROODE ROERDOMP.
ik den onzen tot eene derzelven zou kunnen t’huis brengen. Ik geef er derhalven den
n a am van Ardea SteUaris rufa aan, om dat hy raet den Maurus rufus van B risson , zo t
my toefchynt nog wel de grootfte overeenkomst heefc.
B E S C H R Y V I N G.
In een ander opzicht, echter, zou hy nader fchynen te komen aan den Grooteren Butoor
of rooden Kuifdraagende Roerdomp van A l d r o v a n d u s . Want verfchrikkende en den Hals
uitftrekkende kon hy een vry langer agterwaards 'hellende K u if maaken, als de Kwakken,
en fpande als dan ook de lange HaJsvcderen Kfaagswyze uit , gelykerwys de Kemphaanen.
Men bevondt, dat hy vier en een half Voeten vlugts had. Uit de Afbeelding blykt de langte
van den Bek, zynde ongevaar vier Duiraen, even als die van den middelften Vinger, beiden
Groenachtig maar de Oogßriemen bleek paarschachtig blaauw en de Bek van boven brum.
De Kleur aangaande, die was over ’t geheele L y f , doch inzonderheid aan den Hals en Boist,
roodachtig of hoog ros, en düs veel fterker dan in de gewoone Butoor of Roerdomp , voor-
heen afgebeeld. Voorts was de Sterswyze Tekening aan den Hals veel düidelyker. De Vler-
ken waren aan ’t end ook zwart of donker bruin, gelyk hier blykt , maar de Staart verborg
zig agter dezelven, en is derhalve in deeze Afbeelding onzigtbaar. De Kap was van
boven zwart, gelyk in de andere. Wat de Tekening der Wieken aangaat, dezelve ver-
fchilt ook niet zoo zeer, gelyk men aan de regter Wiek, hier alleen zigtbaar, kan be-
fpeuren. Meer onderfcheid heeft plaats in die der Dekvederen, van ongevaar agt Duimen
■langte, welke, wänneer de wieken uitgeipreid zyn, het Lighaam van boven dekken, mah-
kende een Bloemswyze fchakeering van zwartachtig bruin op een bleek en hoog rosfen grond.
Het L y f is, bovendien , veel ranker dan men denken zou, op zyde plat en gekield tusfchen
Borst en Buik als met Eelt en Dons bezet; waarfchynlyk om dekwetzing door het Riet,
waar in deeze Roerdompen zig veel onthouden, te verhinderen. Qns voorwerp is bevonden
een Man te zyn,
A A N T E K E N I N G E N .
Wat de Levensmanier en verdere Eigenfehappen der Roerdompen aangaat, zal ik niet herhaa-
len, het gene door den Eerwaarden n o s e m a n z o uitvoerig is geboekftaafd. Alleen zal ik ’er by wegen,
dat zy, behalve Visch, ook Muizen , Kikvorsfchen en ander Water Gedierte verflindeij,
Ons Voorwerp werdt gezegd uit de Generaliteits Landen, en wel vanomftreeks Breda, aikomftig
te zyn. Het liet zig by ons met afval van Visch zeer wel vergasten, en toonde met aanvliegen
ook zyn wilden aart, fchynende juist op de Oogen te mikken, zo veel men kon belpeuren.