S T R I x N Y C T E A.
D E
S N E E U f - U I L .
l n die woeste en onbewoonde ftreeken van de Zuidpool-Landen, daar een eeuwise
f in d e n zieh verfcheidene Roofvogelen, die er de ¿entoonige ftifte
afbreeken, akehger nog, dan her treurig gekras dezer dieren; her is althans nog iets
levendigs her geroep en gehuil dezer fchepfelen te verneemen, ten minsten fchynt het
bazin ftort " eenZelviSe ftiIte ’ welke.de ziel in eene fchrikkelyke ver-
Het is in de woestynen van Siberien, en aan de boorden van de Volga; als mede
in die zuidlyke gewesten welke met dorre ftruiken bedekt zyn, en in de nabyheid
van de Samara en J-a'ik, dat zieh dit zeldzaäm en ongemeen foort van Uilen ophoud,
Jietwelk door B r i s s o n H a r fa n g genaamd wordt.
B IJ R V N G.
Deze Vogel bekleed onder alle de Nagt-Roofvogelen, de eerfte plaats, niet alleert
van wegen zyne grootte en kloekheid, maar ook om dat hy de fchoonfte en fraaifte
van zyn geflagt is, aangezien zyne Veeren, welke zoo wit als de Sneeuw zelve zyn;
zyn Kop is niet zoo groöt, na evenredigheid, als die van andere Uilen; de geheele!
lengte van de Vögel is ruim rwee voeten, zyn kleur in ’t algemeen is zeer eenzelvig,
zyn de een witte grond, alleen afgebroken door een bruine of zWartevlak, welke op iedei;
Veertje, dwars over het Pennetje of Boutje heen legt. De Keel, het Aangezicht en
de Dyen zyn geheel zuiver wit; de eindens der vier eerfte Pennen in de Vleugelen,’
zyn aan de binnenzyde, getand als een zaag; de Vlerken zyn maar kört, en komeri
naauwelyks tot aan de helft van de Staart; de Klaauwen zyn bedekt met w i t donsj
de Nagels en de Bek zyn zwart, deze laatfte is krom, zoo als by de Sperwers, en aan
de zyden niet gehoekt of getand, doorboord zynde met groote o f wyde Neüsgaten,
eil geheel en al met veeren bedekt, welke na hairen gelyken. De neyensgaande afbeel-
ding van deeze Vogel is de helft verkleint. Men zegt dat dit foort, een'Dagvogel zoude
zyn, en dat de glans of fchittering van de Sneeuw, zyne oogen niet verblind, nog
hem hindert, om niet vuur en geweld, de Haazen en Veldhoenen ( Tetrao Lagopus)
natezitten, wellte zieh in de Bosfchen dier ftreeken ophouden, en diehy op den vollen
dag vangt: verfchillen zou deze Vogel, in dit opzicht, met byna alle andere foorten
van dit geflagt, waarvan de oogen door het daglicht fchynen te verduisteren, of wel
geheel en al verblind te worden, door de ilraalen van de zon, dezen hebben eenzagter
licht noodig, zoo als dat van den opkomenden dageraad, of van den fchemerenden
avond, om hunne fchuilhoeken te verlaaten, en hun prooi met voordeel natejaagen j
ondertusfchen is de fielling valsch, dat de Uilen het daglicht geheel en al zouden kun-
nen ontbeeren, zoo dra de Nagt alöm het aardryk bedekt, en dat het rondom duister
G g g g g 3 is,