M O 'T A C I L L A ■ i . E R I T H A C U S
MOTACILL A ERITHACUS.
U E K R A A G B
O f t d e r het kleine Gevogelte, waar van veelen ons door haare Klcur of Gebaarden,
arideren door haar Gezäng vermaaken, béersehí een zodanige VerfeheMenheid, dät het
getalder foorten, in het Geílagt- der k \ v i k « t a a r t e n alleen, ’t welk in de Tiende
Uitgave van het Samenfiel der Natuur door denRidder l i n n ó í í $ : , (waáruit ik de be-
fchryving der Vogelen, in myne Natmrlyke Hiftorie ontleendheb,) maarvier-en-dertig
•was, thans méer dan vyfmaal zo groot door den Hoogleeraar g m e l i n is opgegeeven.
De meesten defzelven, wel is waar, zyn uitheemfchen, naderhand in de nieuwe V e -
reld, in delndién en de groote Zuicjzee, ontdekt; maar het getal der Europifchen,
tot welken die van ons Land behöoren, is ook aanmerkelyk uitgebreid. Men vindt ’er
bevoorens, in dit Werk, reeds liegen afgebeeld en befchreeven, waaronderhet Paapje\
datook wel Phamicurus of r o o d s t a a r t genoemd wordt, en het gewoone Roodborstjel
dat voorkomt onder den foortnaam van Rubecula, ’t welk byna nietsonderfcheidendsheeft’
danzyne geelachtig roode Keel en Borst (*), zynde voor ’t overige geheel graauwachtig!
T o t geen van beiden behoort het hier afgebeelde Vogeltje, datnaderkomt aande foort
van Pbmicurus , die door fommigen Muur-Nagtegaalgeheten wordt, doch eigentlyker
fchynt te behooren tot den Erithacus of s, o o d s t a AR T-,, dan de Phoenicurus van b r i s s o n ,
by b u f f o n voorgefteld onder den naani van Roiige-Queue a Colliér; weshalve ik aan
hetzelve den naam van g e k r a a ^ R,qpDsTAARTjEgegeven heb.
B E S C II Y V I N G.
Dit zeer fraay en aartig getekende Vogeltje heeft de langte van v y f en een halven
Duim. De Bek is ruim een half Duim lang, de ftaart by de twee Duimen. De- mid-
delfte Vinger haalt nagenoeg een half Duim, de zydelingfen en agterfte zyn korter. De
Wieken bereiken, op ver naa, het end niet van de Staart, die een weinig gevorkt is,
en de twee middelfte Pennen bruin heeft, de anderen zyn ros of uit den geelen rood.
Volgens de bepaaling van LiNNéus zouden de twee buitenften bruin zyn (jf), doch
vol-
(*) Motacilla grifea, Gulä PeÄoreque iferruginéis. Syjl. Nat. Xm. p. 993. Zie Nat. Hiß. L D. V. ftuk, bkdz. 584. En dit Werk 1 D. PI.
XLVffl. bladz. 87. ’
( t ) Moiacilla Dorio Reinigibusque ciñereis, Abdomine Reftricibusquev rufus, extimis duabus ciñereis. Faun. Suec. 258. Reftricibus intermediis (mari)
fuscis. Gmel. Utfupr. p. 981- Yy y y