3,8 ANAS S t r e p e r à . K R E E S T , R O E P E R -E E N D , K R A K .
op de Rüg grootst en flaauwst aan den Buik, waar zy halfmaanswyze in ’t geelachtig witte
fpeelen. De golfswyze Streepjes van den Mm mankeeren ’er aan, gelyk ook het zwarte van
de Stuit, dien het, zo wel als de Staart, geelachtig heefc en fpits, met graeuw gebandeerd.
Van de Vlak op de Vlerken openbaart zig niets, dan het witte van onderen, zynde de Dek-
vederen opwaards donker bruin of graeuw, met eene fyne witachtige Franje, de overigen, by
de Schouders, bleek gezoomd. Het Haakje, aan den tip der Bovenkaak, heeft zy met, ten
minften veel kleiner dan het Mannetje. De Bek is alleenlyk zwart van boven en van onderen
rood.
a a n t e k e n i n g e n .
Het is een Wilde Elend onzer Landen, die zig alomme onthoudt op de Meiren van Zoete
Wateren in de Noordelyke en middeldeelen van Europa, ja zelfs van Afia; alzo G m e l in de-
zelven tot in Siberie waargenomen heeft. By -dag verichuilen zy zig in ’t Riet, alleenlyk
’s morgens en ’savonds hun Aas zoekende, dat overeenkomt met het Aas der andere Eendyo-
gelen. Hun Geluid is fterk en krylchende, gelyk ik bevoorens aangemerkt heb, zo wel als
van hun gebruik in de Vogelkooijen. Zy duikelen vaardig en maaken een groote beweeging
in het Water. Tot ipyze worden zy niet minder geacht, dan de Elenden in ’t algemeen ; De
Voorwerpen naar ’t welk deze Afbeeldingen vervaardigd zyn, waren by ’t Dorp Nieuwveen
gefchoten, des Zomers broeden zy ook hier te Lande.