336 ANAS n i g r a . Z W A R T E Z E E - Ë E N D , W I G S T A A R T .
onder de Eenden, doer ’er den naam aan geeven van W i g s t a a r t of ■ Die Staart
heeft de langte van vier Duimen; waar door hy grootelyks van den Pylftaart Zee-Eend ver-
fchilt Van den geheelen Vogel 1 de langte ongevaar een Voet en agt Duimen, die van den
Bek twee Duimen en een Kwartier Duims. Die Bek is platachtig, aan | end breed en van
boven, by den Kop, voorzien met een roodachtigen Vleezigen Knobbel, | welk hem aan j
Grondftuk bultig of knobbelig maakt, gelyk in de Berg-Eend en Bruine Eend ook plaats heef,
Die Knobbel, nu, is door een geele ftreep verdeeld, welke voortloopende zig u.tbreidt en een
geele langwerpige plek maakt op 1 midden van de Bovenkaak, waar in de wyde, ronde Neus-
gaten ftaan. Aan de tip is dezelve ook een weinig gebult, en, gelyk de dünne platte Onder-
kaak, geheel glimmend zwart van Kleur. De Vogel is over’t geheele Lyf, zo van onderen als
van boven, zwart, doch aan den Kop en Hals met een paarschachtigen gloed of weerfchyn. en
de Dekveders hebben iets bruinachtigs. De Wieken zyn kort en klein, naauwlyks negen Dui-
men lang. Hy heeft eene zwaarlyviger geftalte dan de meeste Eenden, en komt daarin den
Berg-Eend naby. De Pooten zyn kort, maar twee Duimen ongevederd: de Voeten vry groot,
als hebbende de middelfte Vinger byna drie Duimen langte, zo wel als de buitenfte: de agter-
vinger is drie Kwartier Duims lang en breeder dan gewoonlyk. Dit alles is zwartachtig bruin;
tot de Nagels, die kort en klein zyn, ingeflooten. De Oogen zyn glanzig brumrood, met
geele Oogkringen.
A À N T E K E N I N G E N .
Dat men by den vermaarden K l e in geen gewag vindt van deezen Vogel, is zo zeer met te
verwonderen, als dat hy door A l b in niet is afgebeeld; terwylhy, zo R a y aantekent, meemg-
vuldig voorkomt op de Zandbanken in Zee, aan de Westzyde van Engeland, tegenover ’t Eiland
Mann, aan deKust van ’t Graaflchap Lancaster. By andere Engelfche Autheuren is hy zeer
wel opgemerkt ; gelyk ook door den Heer B u f f o n in Afbeelding gebragt. Op verfcheide plaat-
fen aan de Küsten van Vrankryk, niet alleen, komt hy voor, maar door den geheelen Noorder
Oceaan, zelfs aan de Kust van Noorwegen en Sweeden, tot in Lapland en elders. Sommigen
hebben ’er het Mannetje van den Bruinen Zee-Eend mede verward, doch de onze kenmerkt
zig door de geheel zwarte'Kleur, om welke hy hier en daar, b y ’tZeevolk, ook wel Zee-Dui-
velgeheten wordt. Veel aast hy op Zee-Gras of Wier en Schulpvischjes, de Schaalen daar van,
fyn gemaakt, weder uitwerpende. Hiertoe, kan men ligt begrypen, is zyn duikelen op de
Zandbanken van veel dienst. Het Wyfje verfchilt van den Man alleenlyk, doordien zy de
Knobbels op den Bek niet heeft en over ’t geheel meer uit den bruinen ziet. Zy komen ook
fomtyds op onze Küsten voor, zynde deeze Vogel te Scheveningen aan ’t Strand gevangen.