
m mmm
1 S T E E , P A R Y I F L O R T J S Hees ab E. ')
Kleinbloemige Aster.
Hoogduitsch: Kleinblüthige Sternblume.
Engelsch: Small flowered Starwort.
Bloeit: Aug.— Sept. 2J..
&M
Stelsel van Linnaeus. Cl. XIX. O. 2. Syngenesia Polygamia Superflua.
Natuurlijk Stelsel. Yasculares Dicotyledoneae. O. Compositae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel I I , N°. 129.
Soortelijke kenmerken. Foliis caulinis sessilibus, lanceolatis acuminatis remote serrulatis, supra in am-
bitu scabris, ramorum lineali-lanceolatis, pedunculorum multo brevioribus oblongo-lanceolatis a medio versus
basin angustatis, caule paniculato, ramis ramulisque racemosis, involucro adpresso-imbricato foliolis apice
summo patulis.
Stengelbladen ongesteeld, lancetvormig, spits toeloopenrle, verwijderd-zaagtandig, van boven langs den omtrek
ruw; bladen der takken lijn-lancetvormig, die der bloemstelen veel korter, langwerpig-lancetvormig, van
het midden naar den voet versmald; stengel pluimvormig; takken en takjes trosvormig; omwindsel met
aangedrukte blaadjes, wier punten aan den top naar buiten uitstaan.
De straalbloempjes zijn wit en worden bij het uitbloeijen rooskleurig of bleek paars. De bloemhoofdjes zijn
zeer klein, ongeveer 1 centim. in middellijn. — De straalbloempjes zijn ongeveer zoo lang als het omwindsel.—
Syn. A. laneeolatus Lejeune. A. miser Ait. A. leucanthemus Ascherson (nee Desf.)
Deze soort onderscheidt zich van al de bij ons groeijende Astersoorten door hare kleine bloemhoofdjes; de
A. salignus W. heeft bloemen van ongeveer 3 cent. middell., de A. leucanthemus (Desf. Gat. hort. paris. ed.
3, 401) bloemen van ongeveer 2 cent. en onderscheidt zich bovendien door de lijnvormige blaadjes aan de
bloemstelen. (Zie Koch , Syn. Flor. germ. et kelv. 386 en Ascherson , Flora der Prov. Brandenburg, p. 296).
Verklaring der afbeelding, a. Bloemhoofdje vergroot, b. id. doorsnede, c. d. schijfbloempje, e. straal-
bloempje, f. zaad.
De zaagtandjes der bladen zijn niet op de plaat te zien, maar vormen ook een zeer onstandvastig kenmerk.
Bij sommige exemplaren vond ik slechts enkele, bij andere weder alle bladen getand. — Het beste
kenmerk is de standvastige kleinheid der bloemen.
Groeiplaats Deze soort is oorspronkelijk in Canada en in sommige streken van Noordduitschland verwilderd
, onder anderen aan de oevers van den Rijn, de Moezel, de Nahe en de Elbe. — Ascherson. t. a. p.
"Wirtgen , Flora der Preuss. Bheinprovinz, p. 240.
Nederland. Het afgebeelde exemplaar is mij in Aug. 1874 onder den n^m A. salignus gezonden door
wijlen den heer N. van Aken te Breda, die de plant in vrij groot aantal langs de rivier de Mark had gevonden.
__lk zelf hield haar destijds ook voor A. salignus W. Eerst ha naauwkeurige vergelijking en nadat
ik door de welwillendheid van den Heer van Aken in 1875 andermaal exemplaren van dezelfde groeiplaats
mogt onderzoeken, bleek het mij dat wij hier eene nieuwe plant voor onze Flora hebben gevonden. A. salignus
toch (of beter A. salicifolius Scholl.) heeft groote bloemen, wier omwindsels veel losser van schubben zijn.
(Zie Ascherson, t. a. p.). A. salicifolius is niet uit Amerika afkomstig en veel zeldzamer dan de A. par-
viflorus. — Volgens Wirtgen is zij in de Rijnprovihcie niet gevonden en behooren al de planten, die hem
van daar als A. salignus gezonden zijn, tot andere soorten. *)
Ë
*) Onder de afbeelding staat verkeerdelijk A. salignus.