
G E Ä S T E R V U L G A T U S V itt.*)
Gewoifie Geäster.
Hoogduitsch: Gemeiner Hüllenstreuling.
Engelsch: Common Geäster.
October—N ovember.
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXIV. O. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk Stelsel. Cellulares Mycetes. O. II. Gasteromyeetes. Trib. 2. Trichogasteres.
Geslachtskenmerken. Zie N°. 94 3 , Deel XII.
Soortelijke kenmerken. Peridiura externum in lacinias majusculas inaequales ad medium fissum, strato
interiori crassissimo evanescente instructum. Peridium internum subpedicellatum flaccidum , ore elevato fim-
briato-lacero haud determinato. Columella longiuscula conica.
Buitenbekleedsel in groote ongelijke slippen tot aan het midden gespleten, van eene binnenste, zeer dikke
en spoedig verdwijnende laag voorzien. Kop (binnenbekleedsel) min of meer gesteeld, slap, met verhevene,
franjeachtig gescheurde, niet scherp bepaalde monding. Zuiltje lang, kegelvormig. De binnenste laag van het
buitenbekleedsel is wasachtig zacht, min of meer brokkelig, moesachtig en vochtig. De kop is meestal vrij
groot, langwerpig rond, zeer dun, witachtig. De steel van den kop i s , geheel door de binnenlaag omgeven,
eerst niet zigtbaar, maar komt na het verdwijnen dier laag, bij de gedroogde exemplaren (f.f.) duidelijk
te voorschijn. De sporen zijn glad en niet gekarteld. Het buitenbekleedsel is bij oude exemplaren zeer dun,
papierachtig, wit of bruin gevlekt.
Deze Geaster, het eerst beschreven door Vittadini (Mem. della Recde Accad. di Torino, 184 3 , p. 168) en
tot dusver door geen andere schrijvers vermeld, komt het meest overeen- met G. fimbratus Fries (G. tuni-
catus Vitt.) die wij later hopen te beschrijven, doch verschilt van deze door den gesteelden kop, de onge-
lijke slippen en de dikke brokkelig-moezige binnenlaag van het buitenbekleedsel.
Verklaring der Afbeelding, a. Jong gesloten exemplaar; id. door snede; c.c.c.pasgeopendeexemplaren;
d. e. sporen (vergroot) ; f. f. ge droogde exemplaren.
Groeiplaats. Volgens Vittadini is zij in het bosch van Rpssa in het kanton Tessin in Zwitserland zeer
algemeen. Ik vind haai' vele jaren achtereen slechts op eene plaats in de omstreken van Bloemendaal, op een
met kleine dennen begroeiden duingrond. Of zij ook nog elders is gevonden, is mij niet bekend. Met de G.
Cesatii (Flor. Bat. N°. 1145) mag zij tot de belangrijke aanwinsten onzer Cryptogamenflora gerekend worden.
De afbeeldingen zyn genomen naar exemplaren, door mij in Oct. 1874 achter Bloemendaal gevonden.
*) Deze naam is zeer oneigenaardig, want hier te lande is deze soort verre van algemeen.