
U H U S SITBEROS A %M.
ULMUS MAJOR Smith.
Kurk-Iep.
Hoogduitsch: Kork-Rüster. Grosse Rüster. Kork-Ulme.
Engelach: Cork barked Elm Tree.
Bloeit: Maart—April fc.
Stelsel van Linnaeus. Cl. V. O. II. Pentandria Digynia.
Natuurlijk Stelsel. Yasculares Dicotyledoneae O. Ulmaceae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel IV. N°. 242.
Soortelijke kenmerken. Arbor cima rotundata densissima, ramulis vel ramis suberosis, foliis breve
pëtiolatis late ovatis, breve acuminatis scabris obscure viridibus nitentibus grosse duplicato-dentatis, floribus
sessilibus parvis rubescentibus, fructibus parvis cuneiformibus oblongis apice breviter bifidis, disci seminitego
emarginatura contiguo.
Een boom met gewelfde zeer digte kruin en talrijke worteluitloopers; takken of takjes met een kurkachtige
schors voorzien. Bladen kortgesteeld, breed eirond, met een korte punt, ruwachtig, donkergroen
glanzend, grof dubbel getand; bloemen ongesteeld, klein roodachtig; vruchten klein, wigvormig, lang-
werpig, aan den top kort tweespletig; zaad onmiddellijk tegen de uitranding geplaatst.
Deze boom kan somtijds eene aanzienlijke hoogte en omvang van stam verkrijgen. — De schors van den
stam en de voornaamste takken is graauwachtig, met diepe spleten, en in het algemeen onderscheidt hij
zich door zijn forschen en onregelmatigen bouw van de iepen , die in ons land gewoonlijk langs de wegen
en straten zijn geplant. De bladen zijn groot, eirond, ongelijk, dikwijls bijna hartvormig aan den voet en
tweemaal breeder dan die onzer straatiepen, die door den omgekeerden eirond-lanéetvorm zijn gekenmerkt.
Syn. ^ Ulmus campestris L. /? suberosa Koch syn. ed. 2 , 735. U. major Smith. Engl. Bot. 2542, U. hollandica
MUL Biet. ed. 8 n°. 5 , U. major hollandica Pluk. Alm. 393.
Verklaring der afbeelding, a. Bloeijend takje, b. bloem; c. vruchtbeginsel; d. vruchtdragend takje;
«. vrucht; ƒ. bladen der kleine takjes; g. bladen; h. tak met de kurkachtige schors.
Volgens Ehrhart, Beitr. 6. 87 is de Ulmus suberosa een kleine boom of heester met kleine bladen: U
campestris .fi suberosa n°. 2 foliis minoribus fructibus orbicularibus van Koch. | g Onze afbeelding stelt de
deelen voor van een grooten boom, beantwoordende aan Koch’s Ulmus campestris P suberosa n°. 1 foliis
majoribus fructibus obovatis en aan Smith’s Ulmus major.
Met Koch ben ik van oordeel dat de vorm der vruchten geen zeker kenmerk is. — Ook hecht ik minder
waarde aan de grootte dan aan den vorm der bladen. De kleine heesterachtige vorm, die gewoonlijk onder
den naam van Kurkiep bekend i s , heeft kleine blaadjes, maar van denzelfden vorm als de Ulmus major.
Zijn wortelspruiten brengen echter bladen voort, die in grootte aan die van den laatsten gelijk zijn. —
Schur (Plant. Transsilv. p. 604) beschrijft dezen vorm onder den naam van U. suberosa « fruticosa, met
kleine bladen én de volwassen takken bedekt met eene gevleugeld-kurkachtige schors: U suberosa var. parvifolia.
Hayne Artzn. Oew. III. t. 16. Volgens Schur een vorm, die door de schraalheid van den bodem en de
gedrongene standplaats aldus is verbasterd, en wel bloemen, doch zelden rijpe vruchten voortbrengt.
De vleugelachtige kurkuitwassen schijnen mij te sterker ontwikkeld, zelfs op de hoofdtakken, naarmate de
bodem schraler en de standplaats gedrongener is. Bij de groote exemplaren vertoont dit karakter zich alleen
aan de kleine takjes, maar toch zeer duidelijk. Het aantal meeldraden schijnt mij een kenmerk van geringe waarde.
De iepen, die in ons land langs de wegen en in de steden geplant zijn, behooren zonder twijfel tot
eene andere soort. Hun stam is hooger, regter, hun schors gladder, minder diep gespleten en donkerder
van kleur; hun kroon is minder digt en meer eenvormig; hun grootste takken zijn langer; hun bladen ver-
toonen den omgekeerden eirond-lancetvorm en zijn gladder, smaller en dikwijls in een plotseling versmalde spits
uitloopend (Zie N . 242, Deel IV. Flora Bat.). De vleugelvruchten zijn grooter, meer schijfvormig en de zaden
zyn in het midden geplaatst, niet tegen de uitranding. Nimmer heb ik bij deze iepen kurkvorming aan de