
OU ï r iTHOP ï ï S S A T I V Ï Ï S Brot.
SerradeUa.
Bloeit: Mei—Aug. O.
Stelsel van Linnaeus. Cl. XVII. O. 4. Diadelphia Decandria.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Dicotyledoneae. O. Papilionaceae,
Geslachtskenmerken. Zie Deel I , N°. 18.
Soortelijke kenmerken. Villoso-pubescens, caule erecto, foliis 7 —12 jugis ovato-oblongis acutis, umbel-
lis 2—4 floris; calicis dentibus subulatis tubum aequantibus, carina brevissima, leguminibus rectiuscülis rugosis
rostratis, rostro longiusculo curvato.
Viltig zachtharig; stengel opgerigt, bladen 7—12 parig, eirond-langwerpig, spits toeloopend; bloemscher-
men 2—4 bloemig; kelktanden priemvormig, even lang als de buis; kieltje zeer kort; hauwen min of meer
regt, rimpelig, gesnaveld; snavel lang, gekromd.
Brotero (Flor. Lus. II 160) geeft bovendien als kenmerken o p : stelen/der bloemschermpjes tweemaal
langer dan de bladen; schutbladen vijfbladig; snavel der hauw r eg t; hauwen nederhangend.
Crépin (Not. s. q. pl. rares ou exit. II 21) zegt het vólgende : »De O. sativus verschilt van de O perpusillus
L. 1°. door zijn forschen bouw en opgerigte houding; 2°. door zijne meer behaarde en aanvankelijk zijde-
achtige witachtige bladen; 3°. door de in evenredigheid meer verlengde en smallere blaadjes, waarvan de
middelste en bovenste spits toeloopen en niet plotseling in een stekeltje eindigen; 4°. door zijne driemaal
grootere (7—8 m.m.) talrijker bloemen, die voor den bloeitijd een pluimachtig hoofdje vormen; 5°. door zijn
kelk, welks tanden ongeveer even lang zijn als de buis en niet een weinig meer dan het derde daarvan;
6°. door het korte kieltje der bloemkroon., dat naauwelijks even lang is als de kelktanden; 7°. door zijn
regte of weinig gekromde breedere hauw (2y3 m.m.) en bijna tweemaal grootere zaden.
Crépin acht de kenmerken, gegrond op de betrekkelijke grootte der schutbladen van geene waarde. Hetzelfde
kan mijns inziens ook gezegd worden van de betrekkelijke lengte van de stelen der bloemschermen en
welligt ook van het meerdere of mindere nederhangen der hauwen.
De opgaven van Crépin zijn geheel op. onze plant toepasselijk. Eene vergelijking met de uitmuntende afbeelding
van G. perpusillus op plaat No. 1 8 , Deel I onzer Flora, zal het onderscheid duidelijk maken. De
kleur der bloemkroon is bij onze plant roodachtig w it, bij O. perpusillus meer in het gele.
Of onze plant volkomen dezelfde is als die van Brotero, durf ik niet beslissen. Bij sommige exemplaren
zijn de snavels der hauwen langer en meer gekromd, en de hauwen zelve meer hangend dan bij andere. De
O. roseus Dufour Ann. Sc. nat. v. 8 4 , en waarschijnlijk ook de O. perpusillus P grandiflorus Lois. Fl. Gall.
4 6 6 , O. perpusillus P intermedius D. C. Prodr., die met O. sativus synoniem zijn geacht, heben liggende
uitgespreide stengels en glanzige hauwen. De O. intermedius Roth verschilt van onze plant door de geringe beharing
(A. P. De Candolle Bot. Gall. 1 , 147). Ik vermoed dat O. roseus Duf. soortelijk van O. sativus
Brot. verschilt en dat onze plant tot de verscheidenheden der laatste soort behoort. Een nader onderzoek
van deze verscheidenheden, in gekweekten en verwilderden toestand, acht ik vooral in het belang van den
landbouw wenschelijk. Wegens het verschil in den vorm van den kelk durf ik echter niet aannemen dat de
O. sativus door cultuur uit O. perpusillus zou ontstaan zijn.
Verklaring der Afbeelding, a. Bloem; b. gedeelte der bloemkroon; c. gedeelte der bloem, doorsnede;
d. e. hauw (vergr.)
Groeiplaats. Op zandige gronden. De plant, door Brotero het eerst vermeld in 1804, als wildgroeijende
en gekweekt in de omstreeken van Coïmbra in Portugal, komt ook wild voor in Spanje en op de Azorische
eilanden* De Spanjaarden geven zich de eer dat zij uit hun land in Portugal is ingevoerd en haar naam
draagt naar de stad Serradilla in de provincie Cacéres. De Franschen hebben dien naam in Serradelle veranderd.
(Tablada, Tratado de los prados naturales en Espana, p. 137). In 1818 is de SerradeUa uit Portugal
in Engeland ingevoerd en sedert als een uitmuntend voedergewas voor zandgronden meer algemeen in gebruik
gekomen. In de streken, waar zij gekweekt is, heeft zij zich hier en daar verwilderd, zooals in Duitschland,
Belgie en hier te lande.
De G. roseus Dufour-is in het wild talrijk in Zuidwestelijk Frankrijk, voornamelijk bij Mont-de-Marsan,
Bayonne, Bordeaux, Agen , Toulouse, Nantes, enz.
Nederland. In de 'streken, waar de SerradeUa verbouwd wordt of geweest i s , komt zij meer of min
standvastig verwilderderd voor, zooals in Limburg, omstreken van Breda, bij Nijmegen enz. Van Prof.
Oudemans ontving ik een exemplaar uit de omstreken van Doorn. Het afgebeelde exemplaar is mij in 1875
gezonden uit de omstreken van Breda, door wijlen den Heer N, van Aken.
Gebruik. Over de waarde der SerradeUa als voedergewas, vooral op zandgronden, leze men de uitvoerige
beschrijving van van Hall, Tijdschrift van de Nederlandsche Maatschappij van Nijverheid, jaarg. 1867, bl.
54. Volgen het verslag van den landbouw over 1873, zijn in ons land in 1872 1014 hectaren met SerradeUa
als hoofdgewas en 431 heet. als ondervrucht in rogge geteeld en wel in de provinciën Limburg, Noord-
Brabant en Gelderland. Ook in de provincie Utrecht en in het Gooiland wordt eenige SerradeUa verbouwd.