
POLYTRICIÏÏÏÏ PILIFERÏ Ï I Sctek
Haarbladig Polytrichum ( Vrouwenhaar).
Hoogduitsch: Haarträgende Filzmütze.
Engélsch: Hair-bearing Polytrichum.
Vruchtjes rijpen: Mei—Junij.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXIV Sect. IH. Cryptogamia Musci.
Natuurlijk Stelsel : Cellulares foliosae. O. Musci.
Geslachtskenmerken: Zie Deel VHI. N°. 634.
Soortelijke kenmerken : Laxe caespitosum; caule simplici ultra medium foliis minimis instructo, dehinc
foliis multo majoribus in comam densam congestis suberectis piliferis e basi lato lanceolatis, capsula
ovato-tetraëdra, matura obliqua, peristomio 64 dentato.
Los, zodevormend; stengel onverdeeld, 'tot boven het midden van kleine blaadjes voorzien; van daar
af zijn de bladen veel grooter en in een digte kuif bijeen; bladen min of meer opgerigt, aan den top in een
haar uitloopend, uit breeden voet lancetvormig; vruchtje eirond-vierhoekig, rijp zijnde scheef; möndbeslag
met 64 tanden.
Kennelijk aan het haarvormige wit-graauwe, ver boven den top uitstekende verlengsel van de middelnerf
der bladen, en door hunne plaatsing in een bundel.
Verklaring der afbeelding, a. mannel. plant; b. id. vergroot; c. vrouwel. plant; d.id. vergroot; e. blad;
ƒ. bladvoet; g. bladspits; h. perichaetiumblad; i. perigoniumblad; k. antheridium en paraphysen; l. m. vruchtje;
n. möndbeslag met de tanden. (Alles vergroot; f . g. Tc. n. 100-maal).
Groeiplaats. Heidevelden; drooge en steenachtige hoogten. Europa, Azië en gematigd Amerika.
Nederland. Ameland, Texel. Holkema. Haarlemmerhout, Noordwijk, Weesp, Baarn, Oosterholtbij Kampen,
Twello , Zwolle, Haren, Harderwijk, de Bildt, Zeist, Rosmalen, Z.-Beveland; bij Nijmegen; Walcheren
, Maastricht. Prodr. Flor. Bat. Friesland (Kuikhorne, Oldeberkoop, Veenwouden). Albarda.
De afgebeelde exemplaren zijn uit het Herbarium van Frieslands Mossoorten van Mr. H. Albarda.