
BOLETUS PARASITICUS BULL. 1175.
BOL E T U S P A R A S I T I C U S Bull.
Woekerende Pijpzwam.
Hoogduitsch: Schmarotzer-Röhrenpilz.
Engelsch: Parasitical Boletus.
September—October.
Stëlsel van Linnaeus. Cl. XXIV, O. V. Cryptogamia Fungi.
Natdürlijk Stelsel. Cellulares, Mycetes. O. £ Hymenomyoetes. Trib. Polyporei.
Geslachtskenmerken. Zie Deel X II, N°. 986.
Soortelijke kenmerken. Pileo e convexo plano, sericeo-glabrato sicco, sordide luteo , stipite tehuirigido
incurvo extus intusque luteo, tubulis deeurrentibus mediis aureis.
Hoed eerst bolvormig, daarna vlak, zijdeachtig, glad, droog, vuil geel; steel dun, stijf, krom, van
buiten en binnen geel; buisjes afloopend, middelmatig groot, hooggeel. Syn. B. Betula Schwein.
Groeiplaats. In bosschen, op Scleroderma en Elaphomyces woekerend. Volgens Fries in Frankrijk op
Sclerodema verrucosum, in Zweden op S. vulgare. In Engeland hier en daar, onder anderen in de tuinen van
Kew op Elaphomyces (Berkeley) , in sommige streken van Frankrijk, o. a. m Provence en in de omstreken
van Parijs; in Lotharingen (Bülliard) en in de omstreken van Stettin (Rostkovids). In Noord-
Amerika. (Fries).
Nederland. Tot dusver is deze merkwaardige zwamsoort alleen gevonden in den Haarlemmerhout, waar
ik haar het eerst in 1864 en later geregeld jaarlijks, in de maanden September en October, steeds op
dezelfde groeiplaatsen, woekerend op Scleroderma vulgare heb aangetroffen. - Reeds in het A'Ibum der gM W I
jaarg. 1865 bl. 349 en in de Archwes Neerlundaises des sdewes exactes et naturelles, jaarg. 18bb, bl. 8U,heb
ik beschrijvingen en afbeeldingen van deze zwam bekend gemaakt, doch ik meen dat eene zoo belangrijke
soort ook in de Flora Batava niet mag ontbreken. - De onder c , d afgebeelde exemplaren zijn reeds m
1866 in de Archives des sc. ex. et nat. afgebeeld, die onder a. b zyn door mij in 1875 verzameld.
Zij groeyen op twee plaatsen in den Haarlemmerhout, op zandigen bemosten bodem, onder beuken en
eiken zonder onderhout. , . ,
De hoed is steeds glad, droog of zeer weinig vochtig; de door Bülliard vermelde en ook afgebeelde
spleten en scheuren in de opperhuid heb ik nooit waargenomen dan in geringe mate op den steel. Steeds
vond ik haar woekerend op Scleroderma vulgare, die in Haarlems omstreken zeer talrijk is. — Bülliard
noemt Sc. verrucosum, maar zgne afbeelding schijnt mij toe Sc. vulgare voor te stellen.