
B A R B U L A ÏÏE'G-ÏÏICÏÏL A T A Hedw.
Vruchtjes rijpen: Dec.—Mei. 2J.
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXIV. Sect, III, Cryptogamia. Musci.
Natuurlijk Stelsel. Cellulares. Foliosae. O. Musci.
Geslachtskenmerken. Zie Deel. XII, N°. 949a.
Soortelijke kenmerken. Bioica, caespitosa, caespites molles virides. Folia ovató- et oblongo-laoceolata ,
costa viridi eicedente mucronata inferne plano-concava margine e medio versus basin revoluta, apiee earinata,
penchaetialia intima angustiora, linealia, omnia siccitate complicata hamato-incurva. Capsula elongato-elliptica
vel subcylindrica, regularis vel leniter incurva, leptoderma rufo-fusca; Calyptra angusta longirostra, paullum
infra operculum continus. Operculum e conica basi in rostellum longum rectum vel curvulum productum.
Annulus nullus. Peristomii dentes pulchre purpurei, ter quaterque convoluti.
Tweehuizig,- zodevormend; zoden zacht, groen. - Bladen eirond- en langwerpig-lancetvormig, door een
groene uitstekende rib gepunt, van onderen vlak-hol, met een van het midden naar den voet omgerolden rand;
blad spits gekield; onderste kransbladen smaller, lijnvormig, allen in droogen toestand zaamgevouwen .haakvormig
omgebogen. — Vruchtje verlengd-elliptisch of min of meer cylindervormig, regelmatig of ligt ingekromd,
dunwandig, rosbruin; huikje smal,, lang gesnaveld, even onder het dekseltje doorloopend. — Ring ontbrekend.
— Tanden van het mondbeslag fraai purper, drie of viermaal omgedraaid. Deze soort is kennelijk aan
hare min of meer stompe, met een kort puntje voorziene bladen en het uitgestrekt-eivormig vruchtje zonder
ring. Bryum ungmculatum Dill., B. linoides Diks., Barhtla limides Brid.
Verklarinu der ai-beelding. a. de plant; b. id. vergroot; c. blaadjes (vergr.); d. kransblad (vergr.);
L ™ (10° “ • vergr-); ft bladsPits (10° “ • vergr.); g. vruchtje (vergr.); h. mondbeslag met de tanden (100 m. vergr.).
Groeiplaats. Op muren, rotsen, die met aarde bedekt zijn; op akkers, velden, langs slooten en randen
van wegen , in geheel Europa algemeen en zeer afwisselend van vorm. Schimper. Noord-Amerika. Sullivant.
Nederland. Op vochtigen klei- en zandgrond, op akkers, tusschen hakhout, langs wegen, aan slootwallen,
op oude vochtige muren, enz. overal algemeen. Groningen (Prodr. Fl. Bat. ) , Leeuwarden, Kuikhorne,
Veenwouden, Huizum, Bolsward. (Albarda). Leiden, Amsterdam, Kampen, Beuningen b. Nijmegen , Twello,
Utrecht, Zuilen, Zwijndrecht, Maastricht, (Rotterdam) (Prodr.) — Verscheidenheden zijn verzameld in
Zuid-Beveland, Utrecht en bij Kralingen. (Prodr.).