
BB, O KU S A R Y E I S I S L.
Akker-Dravik.
Hoogduitsch: Acker-Trespe.
Engelsch: Field Brome Grass.
Bloeit: Junij—Julij. ©.
Stelsel van Linnaeus. Gl. III. O. II. Triandria Digynia.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Monocotyledoneae. O. Gramineae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel I , N°. 41.
Soortelijke kenmerken. Erectus vel adscendens, foliis vaginisque molliter pubescentibus, ligula breve
truncata, paniculae erectae sub anthesi patentissimae laxissimae, ramis longe nudis, inferioribus semiver-
ticillatis mediam paniculam aequantibus, spiculis 5—10 floris glabris lineari-lanceolatis, glumis lanceolatis,
palea inferiore biüda aristata, arista paleam aequante. Spiculae plerumque violaceo-variegatae.
Opgerigt of opstijgend; bladen en bladscheeden met zachte haren bekleed; bindsel tje kort, afgeknot; bloem-
pluimen opgerigt, gedurende den bloei zeer uitgespreid en slap, met van onder naakte takken; onderste
takken kranswijs geplaatst, tot op de helft der pluim reikende; bloemaartjes 5—10 bloemig, kaal, lijn-lan-
cetvormig; onderst kroonkafje tweespletig; naald even lang als het kafje. — Bloemaar meestal violetkleurig.
Wortel vezelig; stengel 4—8 decim. hoog, bloempjes elliptisch-lancet-vormig, dakpanswijs geplaatst. —
B. versicolor Poll. B. multiflorus Weigel.
Verklaring der afbeelding, a. Bloemaartje; b. b. kelkkafjes; c. kroonkafjes.
Groeiplaats. Velden, drooge weiden. Siberië, Europa behalve Lapland, Portugal, Turkije en Griekenland;
zeldzaam in Engeland.
Nederland. In koornvelden, zeldzaam. Delft, Zandplaat in de Waal, Havenmuur te Dordrecht, Ooster-
doksdijk, Amsterdam (Prodr. Flor. Bat.).
Het afgebeelde exemplaar is door wijlen Dr. F. A. Hartsen in 1861 gevonden in bouwland, tusschen
Bunnik en Wijk-bij-Duurstede.