
Witte Populier. — Witblad. — Witboom.
Hoogduitsch: Silberpappel.
Engelsck: Abele Tree. White Poplar.
Bloeit: Maart, t>
Stklsel van Linnaeus; Cl. XXII. O. VII. Dioecia Octandria.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Dicotyledoneae. O. Salicineae.
Geslachtskenmerken. Zie Deel XIV, N°. 1097.
Soortelijke kenmerken. Gemmis non viscosis, foliis subtus tomentosis, adultis saepe supra glabratis
nitidis intense viridibus ovalibus vel ovali-oblongis sinuato-angulosüs basi rotundatis vel subeordatis, surculo-
rurn triangulari-ovalibus lobatis ramulorum aestivorum lobatis late triangulari acuminatis subtus niveo-
tomentosis.
Bladknoppen niet kleverig, bladen van onder viltig, de oudere dikwijls van boven kaal, glanzend donkergroen
; eirond of eirond-langwerpig, bogtig, hoekig, aan den voet rond of min of meer hartvormig; die der
wortelspruiten driehoekig-eirond, gelobd, die van het zomerlot gelobd, breed driehoekig toegespitst, van
onder viltig-sneeuwwit.
De mannelijke bloemkatjes gelijken veel pp die van P. canescens Sm: (zie Deel XIV, pl. 1117); hunne
schubjes zijn echter smaller en lichter gekleurd; de vrouwelijke katjes zijn klein, geelachtig; hunne schubjes
ruitvormig, smal, spoedig afvallend, onregelmatig, niet diep gespleten, licht geelachtig. Het aantal helm-
knopjes bedraagt gewoonlijk 8 ; het stijltje is vierlobbig.
Deze boom onderscheidt zich van P. canescens voornamelijk door de kleinere bladen en de kleinere vrouwelijke
bloemkatjes; door de minder diep ingesneden bloemschubjes , door de veel dieper ingesnedene en werkelijk
gelobde bladen der wortelspruiten en van het zomerlot en door het sneeuwwitte v ilt, waarmede vooral
de jongere bladen van onder zijn bekleed; deze witte onderzijde wordt gewoonlijk bij de andere bladen
grijsachtig, doch blijft ook in sommige exemplaren in de andere bladen onveranderd. Deze laatste verscheidenheid
is vermeld onder a genuina 1 argentea, bij W esmael. (De Candolle, Prodr., Vol. XVI).
De witte Popel is , hier te lande althans, minder hoog en dik van stam dan de~Abeel (P. canescens);
somtijds echter vindt men ook hooge statige exemplaren , die door hunne kleine bladen goed van de Abeelen
te onderscheiden zijn. Verreweg de meeste exemplaren, die ik bloeijende gevonden heb, waren vrouwelijke;
van de mannelijke kan ik met zekerheid slechts een paar exemplaren in de duinen van Haarlem , waar veel
Popels in het wild groeijen, aanwijzen.
Verklaring der afbeelding. Pl. 1137. a. Mann. bloemtak, b. mann. bloempje; c. (helmknop; d. mann.
bloemschubje ; e. vrouwel. bloemtak ; f g. vrouw, bloempje ; 'h. vrouw, bloem schubje; t. jonge spruit. Pl. 1138.
k Tc. wortelspruiten; l. oudere bladen ; m. blad van het zomerlot.
Groeiplaats. Midden- en Noordelijk Azië, van de Levant tot Noordelijk China; Öostelijk-, Midden- en
Zuid-Europa. Zeer veel aangeplant.
Nederland. In het wild en verwilderd wordt deze soort hier voor- namelijk aan den duinkant aangetroffen.
Volgens den Prodromus Flor. Bat., bij Wassenaar, Katwijk, Walcheren, op Zuid-Beveland en ook
bij Nijmegen. Ik vond haar veel op de duinen van Haarlem en van Bergen en Schoorl, meest aan de ooste-
lijke hellingen, doch minder naar de zeezijde, waar Populus nigra meer voorkomt. De naam Witte Popel
wordt door het landvolk in de duinstreken niet aan P. alba, maar zonderling genoeg aan P. nigra gegeven,
doch niet zonder grond, daar deze laatste bijzonder gekenmerkt is door zijne'glanzige, witachtig gele twijgen.
De P. alba héét daar gewoonlijk Abeel of Witblad en wordt meestal niet van P. canescens onderscheiden.
Gebruik, In plantsoenen is de P. alba door zijn zilverglanzen.d gebladerte een zeer geliefde boom. Tot. beplanting
der wegen is hij wegens zijne wijd en zijd kruipendè wortels, evenals alle Popels, minder geschikt.
Voor duinbeplanting is hij minder aan te raden dan de Popels met gladde bladen, zooals de P. nigra, P.
monilifera en P. tremula, die in het schrale zand, vooral op de hoogten , beter tieren. De P. alba en P. canescens
(viltbladige popels) blijven op de aan den zeewind blootgestelde hoogten dikwijls schrale, armelijke
boompjes, die spoedig met korstmossen bedekt worden en weinig uitstoelen.