
mmmm
&EASTEE CESATI I EABEEHOß ST.
Cesati’s Aardster.
Hoogduitsch: Cesati’s Hüllenstreuling.
Engelsch: Cesati’s Geäster.
October.
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXIV. O. V. Cryptogamia Fungi.
Natuurlijk Stelsel. Cellulares. Mycetes. O. IL Gasteromycetes.
Trib. 2. Trichogasteres.
Geslachtskenmerken. Zie N°. 94 3 , Deel XIL
Soortelijke kenmerken. Peridio exteriori multifido explanato, interiori subpedicellato, ore determinato
plano-conico fibroso-ciliato, ciliis connexis.
Buitenste omkleedsel veelspletig, uitgespreid, het binnenste min of meer gesteeld; monding vlak-kegelvor-
m ig , aan den voet door een cirkel vormige groef begrensd, vezelig gewimperd, met aaneengegroeide wimpers.
Deze soort is ontdekt door Cesati in den herfst van 1850, op zandige, grazige heuvels bij Vercelli in
Piemont; Rabenhorst heeft er eene beschrijving van gegeven in Mohl en SchlechtendaVs Botan. Zeitung, 1851,
bl. 628.
De door mij in 1872 en 1873 bij Haarlem gevonden exemplaren zijn door de welwillende tusschenkomst
van Prof. Passerini te Parma aan Cesati zelven gezonden en door dezen als geheel overeenkomende met
zijne soort erkend. De exemplaren uit Piemont, die ik van Passerini ontving, hebben mij daarvan evenzeer
overtuigd.
De G. Cesatii verschilt van G. striatus Fr. door de vezelachtig-gewimperde en niet gestreept-gegroefde
monding, die aan haren voet door een scherpe cirkelvormige groef is begrensd. Door deze beide kenmerken
nadert hij tot G. fornicatus, doch verschilt door het buitenbekleedsel dat bij deze laatste soort meest vier-
spletig is en zich in twee tegenoverstaande helften verdeelt; — ook in het binnenbekleedsel is bij beide
soorten eenig verschil. — G. Schmidelii Vitt. heeft eene gestreept-gegroefde en tevens scherp begrensde
monding en vereenigt dus de kenmerken van G. Cesatii en G. striatus.
Het zuiltje van onze soort, afgebeeld in fig. a , is merkwaardig door zijne omgekeerd-peervormige gedaante,
die echter niet in alle exemplaren duidelijk is. De sporen hebben een karteligen rand.
Verklaring der afbeelding, a. Jong, gesloten exemplaar,; b. b. pas geopende exemplaren; c. c. c. oudere
exempl.; d. sporen (1000 m. vergr.); e. monding van boven gezien; f. id. van ter zijde.
Groeiplaats. Zandige, grazige, heuvelachtige gronden. — Ontdekt door Cesati op de reeds genoemde
plaats in Piemont.
De afgebeelde exemplaren zijn in 1873 door my verzameld aan den grazigen oever van een beekje op
Wildhoef te Bloemendaal, toebehoorende aan Mevr. Willink. — Later heb ik ook eenige exemplaren gevonden
op Groenendaal-en-Boschbeek onder Heemstede, toebehoorende aan den Heer Jhr. van Merlen.
Behalve hier en in Italië is de soort nergens elders gevonden.