
HHHMSÜ XM
PTE Ï Ï S MA L US L.
Appelboom.
Hoogduitsch •• Apfelbaum.
Engelsch: Apple tree.
Bloeit: April—Mei.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XII. O. 4. Icosandria Pentagynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. O. Pomaceae.
Geslachtskenmerken, Calycis tubus ovario adnatus, limbus 5 fidus. Petala 5 , styli 2—5. Pomum 2—5
loculare, loculis chartaceo-cartilagineis vel membranaceis dispermis vel abortu monospermis. — Testaseminis
coriacea.
Kelkbuis aan het vruchtbeginsel gewassen, kelkzoom vijfspletig. Vijf bloembladen. Vruchtbeginsel 2—5
bokkig; stijltjes 2—5. Pitvrucht vleezig', met 2—5 perkament-kraakbeenachtige of vliezige, tweezadige of
door mislukking eenzadige hokjes. Zaadhuid lederachtig.
Soortelijke kenmerken. Foliis petiolatis ellipticis vel. ovatis obtuse serratis; stylis basi connatis, fructu
. subgloboso ad insertionem pedunculi umbilicato.
Bladen gesteeld, elliptisch of eirond, stomp gezaagd; stijltjes aan den voet zaamgewassen; vrucht min of
meer bolvormig, bij de inhechting van den steel genaveld. — Syn. Malus communis Poir.
Groeiplaats. Klein-Azië, Kaukasië, Perzië, Zuid- en Midden Europa, waarschijnlijk verwilderd. Volgens
Carl Koch , Dendrologia, zijn de exemplaren, die in Europa en elders in het wild verspreid worden aangetroffen
, geenszins de oorspronkelijke soort, maar moet men aannemen, dat onze appel- en perenboomen
door eene meer dan duizendjarige cultuur, uit vier of vijf wilde soorten of liever zelfstandige door zaden
voortteelende, blijvende verscheidenheden (zoogenaamde Darwinistische soorten) zijn ontstaan. De veronderstelling
dat onze hiér en daar in de bosschen voorkomende appelboomen werkelijk tot eene oorspronkelijke
soort behooren, is daarmede nog niet omvergeworpen, Watson houdt den appelboom voor meer inheemsch
in Engeland dan den perenboom. Dat de appelboom vóór de komst der Romeinen in Noqrd-Europa bekend
was, blijkt genoegzaam uit de Keltische en oud-Germaansche namen , die met het Latijnsche Malum en het
Grieksch MqXH niets gemeens hebben, en alle naauw verwant zijn aan ons woord »appel.”
Nederland. De wilde of verwilderde appelboomen worden hier en daar verspreid in bosschen en heggen
aangetroffen. Volgens den Prod. Flor. Bat. bij Waalsdorp, Bloemendaal, Domburg; volgens Van Hall ook
in Groningen en Friesland.
In de omstreken van Haarlem worden zij van tijd tot tijd in de bosschen der duinstreken gevonden en
alsdan gewoonlijk door de landbouwers bij hunne woningen overgeplant. Merkwaardig is de groote verscheidenheid
, die men bij deze wilde of verwilderde appelen aantreft. Sommige zijn zoet, andere en wel de meeste
zuur, sommige boomen gedoomd, andere ongedoornd. — Ook de kleur en de vorm der vruchten verschillen
zeer. — Het exemplaar op onze afbeelding voorgesteld, is afkomstig uit de eikenhakbosschen van het
Neethof bij Santpoort.