
H I E R A C I Ï ÏM A Ï Ï R A X T I A C I J I I .
Oranjegeel Havikskruid.
Hoogduitsch: Pomeranzenfarbiges Habichtskraut.
Engelsch: Orange Hawkweed.
Bloeit: Junij—Juli). 2J-.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XIX. O. I. Syngenesia Polygamia Aeqüalis.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. 0 . Compositae.
Geslachtskenmerken : Zie Deel I , N°. 29.
Soortelijke kenmerken. Caule erecto stricto basi paucifolio, hirsuto, pilis elongatiS gracilibus, superne
corymboque atro-glanduloso-piloso; foliis gramineo-viridibus oblongo-lanceolatis acutis sub-integerrimis utrinque
hirsutis, corymbo gloraerato Cano-tomentoso glandulifero involucroque nigro-hispidis; ligulis aurantiacis,
stylo fusco.
Stengel opgerigt, r eg t, van onder met een of twee bladen, met lange dunne haren bezet, van boven,
evenals de bloemtuil, met zwarte klierhaartjes; bladen grasgroen, langwerpig-lancetvormig-spits, nagenoeg
gaafrandig, aan beide zijden behaard; bloemtuil in hoopjes verdeeld, grijs-viltig, met kliertjes en evenals
het bloembekleedsel met zwarte stijve haartjes bezet; lintbloempjes oranjekleurig; stijltje bruin.
Verklaring der afbeelding : a. Bloemhoofdje. b. Bloempje.
Deze soort komt veel overeen met H. pratense (Flor. Bat. XII, 941) en verschilt van d§ze door hare
grootere oranjekleurige bloemhoofdjes en naar voren breedere bloempjes.
Groeiplaats. — In hoogere en lagere bergstreken van Europa en Siberië. Alpen, Pyreneeën, Vogesen,
Apennijnen, Sudeten, Carpathen, bergweiden van Middén-Duitschland. Volgens Fries ook op de bergen
van Noorwegen en Zweden, op verschillende plaatsen. Schotland, "Wales; in de vlakkere streken vanNoord-
Duitschland, Nederland, Engeland en Frankrijk hier en daar verwilderd en dikwijls uit tuinen ontvlugt.
Volgens Alph. De Candolle (Ge'ogr. Bot.) en Watson (Comp. Cyb. Brit), zou zij in Noordelijk Europa
niet inheemsch zijn, in de veronderstelling dat zij op de gebergten van Scandinavië niet gevonden was. Daar
echter Fries (Summ. Veg. suppl.) ook de Scandinavische gebergten als groeiplaats noemt, kan men niet
twijfelen of onze plant is over geheel Europa inheemsch. Hoewel zij eene bergplant i s , behoeft haar voorkomen
op grazige velden in lagere streken niet altijd aan verwildering te worden toegeschreven.
Dat zij , eenmaal in tuinen geplant, zeer lang stand houdt en gemakkelijk verwildert, is eene bekende
zaak. Wegens hare fraaije bloemen is zij veel als sierplant gekweekt.
Nederland. Door wijlen Prof. van Hall is deze plant in vrij groot aantal op droog grasland onder
Groesbeek gevonden, afkomstig van een exemplaar, dat vroeger aldaar als sierplant gekweekt was. Van Jhr.
F. A. Hartsen ontving ik een exemplaar, door hem in 1859 langs den weg naar het Vossegat bij
Utrecht gevonden.
Het op de afbeelding voorgestelde exemplaar is afkomstig van een weiland onder Breukelen, nabij
de hofstede Vrede en Rust, en mij in Junij 1875 voor de Flora gezonden door den Heer C. P. v a n Eeghen
te Amsterdam, De Heer van Eeghen heeft mij daarbij het volgende medegedeeld: »Ongeveer dertig jaren
geleden werd eene uitgestrektheid van circa 5 bunders weiland naast de hofstede Vrede en Rust tot plantsoen
en wandeling aangelegd, terwijl om een gedeelte van dat weiland een kronkelende vijver gedeeltelijk als
sloot werd gegraven. Spoedig daarna wies te midden van het gras, groeijende op den glooijenden kant van
dien vijver (de grond is hier hooge zware klei) ééne plant van de Hieracium aurantiacum, en verscheidene
achtereenvolgende jaren merkten wij van tijd tot tijd eene enkele plant op. Een vijftal jaren geleden heeft de
plant zich echter meer vermenigvuldigd en zullen er nu te midden van het welige gras, echter altoos
op één bepaalde plek, misschien een 40tal planten kunnen gevonden worden. In de nabijheid bevinden
zich geene plaatsen of tuinen, waaruit het zaad der bloem zou kun nen zijn overgewaaid.’*