
C R E P I S A G R E S T I S W. Kit.
Veld-Streepzaad.
Hoogduitsch: Feld-Pippau.
Engelsch: Field-Crepis.
Bloeit: Junij—Julij. 0 .
Stelsel van Linnaeus. Cl. XIX. O. I. Syngenesia Aequalis.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Dicotyledoneae. O. Compositae.
5— Geslachtskenmerken. Zie Deel XII, N°. 960.
■ Soortelijke kenmerken. Caule ereeto striato hirsuto superne ramoso foliis radicalibus basi attenuatis lanceolatis
wruncinatis, caulinis laneeolatis sessilibus sagittatis, panicula subcorymbosa, pedicellis involucrisque pubescentibus et
B;landuloso hispidis, involucri foliolis exterioribus adpressis, interioribus in superficie interiori glabris, acheniis lineari-
^pblongis 10 striatis basi apieeque subaequaliter obtusis, receptaculo glabro.
B Stengel opgerigt', gestreept, harig, van boven vertakt; wortelbladen aan den voet in een bladsteel versmald, lancet-
Bt'ormig, geschaard; stengelbladen lancetvormig, ongesteeld, pijlvormig; bloempluim min of meer tuilvormig; bloem-
B^teeltjes en omwindsels zachtharig mét zwarte klierhaartjes bezet; buitenste blaadjes van het omwindsel aangedrukt,
«binnenste op hunne inwendige oppervlakte kaal; vruchtjes lijnvormig-langwerpig met 10 strepen, aan den top even
Bstomp als aan den voet; bloembed kaal.
B Déze plant wordt door vele schrijvers aangemerkt als eene verscheidenheid van C. virens Vill. (zie Deel XII, N°. 960).
■Zij verschilt echter mijns inziens zoozeer van deze laatste, dat ik haar met W aldstein en Kitaibel {Plant. rar.Hung.
B l2 0 ), De Candolle {1‘rodr. Syst. Regn. veg. VII), Grenier et Godron (Flore Frang.), Boreau (FL du centre d. I. Fr.)
H»n anderen , als eene soort beschouw.
■ Eene naauwkeurige vergelijking van vele exemplaren van beide planten heeft mij de volgende uitkomsten gegeven:
Crepis agrestis. W. Kit.
B Stengel tot 60 centim. hoog, boven het midden ver-
Kakt, regtstandig, forsch, harig.
H Wortelbladen geschaard, met spitse verdeelingen.
B Omwindsel zachtbehaard en met vele zwartachtige
»klierhaartjes.
I Bloemen 2 centim. breed, hooggeel, gedroogd oranjegeel.
■ Bloeitijd Junij-Julij.
Crepis virens. Vill.
Stengel tot 30 cent. hoog, van onder op vertakt,
uitgesprèid, tenger en gewoonlijk kaal.
Wortelbl. lancetvormig, zeer ondiep geschaard of
getand of gaaf.
Omwindsel met zeer weinig haartjes, meest kaal en groen.
Bloemen 1 cent. breed, lichtgeel (ook gedroogd).
Bloeitijd Julij-September.
■ De C. agrestis komt zeer nabij de C. tectorum L., die hoofdzakelijk door hare roodbruine, aan den top meer ver-
Bmalde en aldaar als met wollige haartjes bekleede vruchtjes en kortbehaard bloembed van de eerste verschilt. B Ook met C. Nicaeensis Balb. heeft onze soort veel overeenkomst. De C. Nicaeensis hepft echter behaarde, ruwe
B e te lb la d en ; hare stengelbladen zijn stengomvattend met spitse, naar onder afstaande oortjes, en de buitenste blaadjes
IJBran het omwindsel zijn afstaand en niet aangedrukt.
| C . Nicaeensis nadert tot C. biennis L. Deze heeft ruwharige, vindeelig geschaarde wortelbladen met zeer verwijderde
Berdeelingen en breede spitse eindlobben; de stengelbladen zijn niet pijlvormig, maar van stengomvattende getande
Bortjes voorzien; de blaadjes van het omwindsel zijn inwendig behaard; de bloemen lichtgeel, 3 cent. breed, de vrucht»
SjJes breeder en met minder diepe voren. Haar stengel is gewoonlijk weinig en eerst aan den top vertakt; haar bloeitijd
Jfralt in Mei en Junij. B Als eene reeks van aan elkander verwante vormen zouden wij dus de genoemde soorten aldus nevens elkander plaatsen:
B |C . biennis, C. Nicaeensis, C. agrestis, C. tectórum, C. virens. Door sommige schrijvers wordt nog het min of meer
ruwe van de vruchtjes als een onderscheidend kenmerk voor C. Nicaeensis en C. tectorum opgegeven; ik vond echter
| e vruchtjes van C. agrestis en C. virens evenzeer min of meer van scherpe puntjes voorzien, zoodat ik deze ruwheid
|®iet als onderscheidend kenmerk kan aannemen.
B H e t verschil in bloeitijd tusschen C. agrestis en C. virens is zeer merkwaardig; daar de laatste eerst begint te bloeij en
||s de eerste reeds heeft uitgebloeid. Eene naauwkeurige waarneming heeft mij hiervan overtuigd.
B D e Crepis virens Willd sp. p. 1604, C. polymorpha Wallr. Sch. crit. p. 426, C. pinnatifida Willd sp. p. 1604, moeten,
Jpjiijns inziens als synoniem met C. virens Vill. delph. 3 p. 142 worden beschouwd.
H C . virens D. C. Monsp. 100, C. tectorum Poll. Dub. Orl. 833 nee L, schijnen mij slechts weinig afwijkende vormen
te zijn van onze C. agrestis. (zie Boreau , Centre de la Fr. 378).
^ ■ verklaring der afbeelding : a. Bloemhoofdje, vergroot; b. id. in doorsnede; c. vruchtje.
B G roeiplaats. Op en langs akkers op grazige en drooge velden van Hongarije, Taurië, Caucasië, boschjes langs de
|pspische zee, Boheme, Croatië, Frankrijk, Duitschland (doch in het noorden zeldzamer (KLiNGGRaFF). Waarschijnlijk
jjjeeft zij hetzelfde gebied als de C. virens Vill., die volgens W atson, over geheel Europa, zuidelijk Rusland, Caucasië,
en op de Azoren gevonden wordt, het noordelijkst in het zuiden van Denemarken.
. P ie r l a n d . Volgens den Prodomus Fl. Bat. alleen als bij Leiden en Kampen gevonden vermeld. Van den Heer
t 'tt'°ndam ontving ik een exemplaar, bij Harderwijk gevonden.
B D o o r mijzelven is de plant op verschillende plaatsen bij Doesborgh en in de omstreken van Haarlem aangetroffen,
jp d e r anderen vrij talrijk in het hakhout van den tuin van het Paviljoen en bij den Haarlemmerhout. Het afgebeeldè
exemplaar is uit den tuin van het Paviljoen en afgebeeld in Junij 1872.