
HOMALOTHECIUM SERICEUM BR. E I SCH.
HYPNUM SERICEUM L. 1174.
HOMA LOTHE C IUM S E R I C E UM Br. e t Sch.
HYP Ï fUM S E R IC E UM L.
Zijdeachtig Dekmos.
HoogduitschSeidenglanzendes Astmoos.
Engelsch: Silky Hypnum.
Vruchtjes rijpen: Herfst en Winter.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. III. Cryptogamia Musei.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares foliosae. O. Musci.
Geslachtskenmerken : Folia dense conferta erecto-patentia vel subsecunda ovato-lanceolata costata longi-
tudinaliter sulcata; flores dioici; capsula erecta symmetrica vel subarcuata, ex ovato oblonga cylindracea;
operculum conicum brevirostrum, annulus distinetus; peristomii dentes densissime vel remotius artieulati,
interni processus angusti dentibus breviores irregulares.
Bladen digt opeengeplaatst, opgerigt-uitgespreid of min of meer een zijdig, eirond-lancetvormig met eene
middenrib, overlangs gevoord; bloemen tweehuizig; vruchtje opgerigt-symmetrisch of mm of meer gekromd,
ovaal-langwerpig in het cylindervormige; dekseltje kegelvormig kortgesnaveld; ring aanwezig; tenden van het
mondbeslag digt of meer verwijderd geleed; wimpers smal, korter dan de tanden, onregelmatig:
Dit geslacht is van Hypnum gescheiden wegens den symmetrischen vorm van het vruchtje.
Soortelijke kenmerken. Caespites subpulvinantes vel deplanati e lutescente virides serieel, folia ovato-
lanceolata acute subtilissime serrulata costa sub apice evanida, perichaetalia longe subulato-acummata,
calyptra basi pilosa, capsula in pedicello crassiusculo scabro elliptico- et ovato-elongata mollis lutescens,
peristomii dentes dense trabeculati. I
Zoden min of meer kussenvormig of vlak, geelachtig groen, zijdeachtig; bladen eirond-lancetvormig, spits,
zeer fijn gezaagd, met een onder den top verdwijnende middenrib; kransbladen lang, priemvormig, spits
toeloopend; huikje aan den voet behaard; vruchtje op een eenigzins dikken steel, ruw, elliptisch- en eirond-
verlengd, zacht, geelachtig; tanden van het mondbeslag met digt bijeenstaande geledmgen: SïN. Leskea
sericea Hedw.
Verklaring der afbeelding: a. de plant; 4. id. vergroot; d. bladen; e. bladvoet (100 m.); ƒ. bladspite
(100 m,); h. perigonium; e. perigoniumblad; i. antheridiën; k. I. pericbaetium; g. perichaetiumblad; m.
vruchtje; «. dekseltje en huikje; e. dekseltje; p. mondbeslag (100 m.); (wimpers ontbreken).
Groeiplaats. Op boomstammen en muren, op steenachtigen grond. Geheel Europa.
Nederland. Zeer algemeen aan boomstammen, op muren enz. Omstreken van Leiden, Haarlem,
Amsterdam, Sloten, Amstelveen, Oosterhout, Kampen, Diepenveen,Deventer, Nijmegen, Z.Beveland, Zmlen ,
Utrecht, Walcheren, Maastricht, Zutphen. (P ro * . Flor. Bat.). Zeer algemeen in Kennemerland. V. E. Bij
Leeuwarden, Lekkum, Cornjum, Goutum, Huizum, Friesland. Albarda.
Het afgebeelde exemplaar is afkomstig uit den Haarlemmerhout.
> 1 i