
Jyuw?y*c>ócvmsS86
H Y P N Ü M T R I Q U E T R U M .
Driekantig Dekmos.
Hoogduüsch. Dreijeckige Astmoos.
Met vrucht. Februari)—Maart. Ij,.
Natuurlijk stelsel. PI. Crypt. Cl. III. Chlorophyta. Ordo II. Musci. Formatio II. Sporan-
giobrya. Fam. 28. Bryoidea. reiciï.
Stelsel van linnaeus PI. Crypt. Cl. XXIV. Sect. II. A. Musci. Frondosi I. Veri.
Geslachts kenmerken. Capsula cernua, oblonga vel ovata. Peristoma duplex, interius laciniis 16
integris vel perforatis; exterius dentibus 16 acutis, apice liberis. Seta lateralis. — De zaaddoos
knikkende, langwerpig of eirond. De binnenraond is dubbeld , de binnenste met 16 geheele of doorboorde
slippen , de buitenste met 16 spitse, van boven vrije tanden. De vruchtsteel is zijdelingsch.
Soortelijke kenmerken. Caule erecto, ramoso; ramis apice incrassatis, ramulis recurvis. Foliis
cordato-triangularibus, serrulatis, base binervibus Seta laevi, capsula cernua; ovata, operculo
conico. — De steng is takkig en regtstandig, de takken zijn verdikt aan den to p , de takjes zijn
verdikt aan den top, de takjes zijn omgekromd. De bladen zijn hartvormig-drieboekig, fijn gezaagd
twee nervig aan den voet. De vruchtsteel is glad, de zaaddoos knikkend eirond, het deksel kegelvormig.
o. Eene plant met derzelver vrucht, b. De bladen vergroot.
De geheele plant is geelachtig groen. De bladen aan den top eenigzins omgeslagen. In grootte
wisselt zij zeer af.
groeiplaats. Algemeen komt zij voor, vooral op zandgronden, doch zelden met vrucht- (Met vrucht)
vond ik haar te Ubbergen bij Nijmegen, als ook bij Loosduinen, bij ,sGravenhage.
Gebruik. Ik heb reeds vroeger ëenige aanmerkingen gemaakt omtrent het nut van dit geslacht,
een bijzonder gebruik dezer soort is onbekend. —
H T P N U M S Q U A R R O S U H .
Rappig Dekmos.
Hoogduüsch. Sparrige Astmoos.
Met vrucht. Maart—April. 2\..
Natuurlijk stelsel en stelsel van linnaeds. Z oo als hier boven.
Geslachts kenmerken. Gelijk de voorgaande.
Soortelijke kenmerken. Caulibus ramisque aeiseendentibns, foliis subcordato — lanceolatis acumi
natis, basi complicato — carinatis, quinquefariam recurvatis, capsulis obliquis subnutantibus. — De
stengen en de takken zijn opgaande, de bladen zijn bijna hart — lancet vormig gepunt, aan den voet
toegevouwen gekield, vijfreijig en omgebogen, de zaaddoozen zijn schuinsch en eenigzins knikkend,
o. I)e geheele plant met derzelver vruchten, b. De bladen vergroot.
Er bestaat op het eerste gezigt eene groote overeenkomst tusschen deze soorten en eene derde
namelijk de Hypnum loreum (riemvormig Dekmos) die als het ware het midden tusschen beide
houdt. De eerste echter is aan hare hartoormige drie-hoekige bladen en sterker bouw kenbaar,
de laatste aan hare lancetvormige bladen, terwijl die der middensoort {de Hypnum loreum)
lijn-lancetvormig en openstaand zijn.
Groeiplaats. Beide komen zeer algemeen voor op schrale gronden, doch minder algemeen met
vrucht. Als zoodanig vond ik hen bij Z eist, op Oostbos bij Voorschoten, als ook te Ubbergen, bij
Nijmegen.
Gebruik. Een bijzonder gebruik dezer soort is onbekend.