CAREX PALUDOSA. Good.
Moeras-Rietgras.
Bloeit Mei — Julij.
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXI. Monoecia. 0. Triandria.
Stelsel van Be Candolle. Plantae vasculares. Cl. Monocotyledoneae 0. Cyperaceae.
Geslachts kenmerken. Zie afl. 186, pl. 940.
Soortelijke kenmerken. Spicis masculis 2—3, glumis inferioribus obtusis. Spicis femineis
2—3 cylindricis erectis densifloris sessilibus pedunculatisve, glumis acuminatis cuspidatisve,
bracteis foliaceis evaginatis, stigmatibus 3. Fructibus ovatis vel oblongo-ovatis compressie sub-
trigonis nervosis in rostrum breve bidentatum acuminatis, gldbris. Culmo acutangulo angulis scabro.
Mannelijke aartjes 2—3; hunne onderste h a f ges stomp. Vrouwelijke aartjes 2—3, spilvormig
overeindstaand, zittend of gesteeld. Schutbladen bladachtig, zonder scheede. Stampers 3.
Vruchten eirond o f langwerpig-eirondzaamgedruht, min o f meer driehant, geaderd, toegespitst tot
een korten snavel met twee tanden, onbehaard. Halm met scherpe, ruwe Tcanten.
Groeiplaatsen. Aan waterkanten, op moerassige plaatsen: Amsterdam, Leyden, Kamper-
eiland, Beekhuizen, Utrecht (Blaauwkapel, Westbroek), enz.
Van de verwante Carex riparia onderscheidt onze soort zich, doordien bij eerstgenoemde
de mannelijke kafjes alle puntig zijn, niet afgerond nl. zooals bij C. Paludosa. H