
POLYGONUIH FAGOPYRUM L.; FAGOPYRUM
ESCULENTUM Moench.
Boekweit.
Hoogduitsch. Buchweizen; Heidekorn; Heidel; Blende.
Engelsch. Buckwheat ; Beeckwheat.
Bloeit Julij—Augustus. 0 .
Natuurlijke Familie der Veelknoopigen ('Polygoneae).
Stelsel van l in n a e u s . Cl. V III. Ord. I I I . Octandria Trigynia.
G eslachts-kenmerken. Flores hermaphroditi. Perigonium 3—5-partitum, persistens. Stamina
5—9 , plerumque 8, biserialia, quorum 5 exteriora laciniis perigonii alterna, 3 interiora laciniis
perigonii tribus interioribus anteposita. Glandulae saepe ad basin staminum. Ovarium trigonum
vel compressum; styli 3 vel 2 filiformes. Achaenium triquetrum, ovoïdeum vel compressum,
perigonio persistente^ involucratum. — Bloemen tweeslachtig. Bloemdek • 3—5-deelig, blijvend.
Meeldraden ten getale van 5—9, meestal 8, in twee rijen geplaatst; de 5 buitenste afwisselend
met de slippen van het bloemdek, de 3 binnenste vóór de 3 binnenste slippen van het bloemdek
geplaatst. Aan den voet der meeldraden worden dikwijls kliertjes gevonden. Vruchtbeginsel
driekantig of zamengedrukt; stijltjes, 3 of 2 in getal, draadvormig. Dof vrucht driesnijdig,
eivormig of zamengedrukt, door het blijvend bloemdek omgeven.
S o ortelijke kenmerken. Caule erecto, ramoso; foliis cordato-sagittatis, acuminatis; racemis
abbreviatis, in axillis foliorum solitariis ad apicem caulis et ramorum in corymbos dispositis; achaeniis
triquetris, perigonium longe superantibus, aciebus apteris, integerrimis, lateribus ovato-triangula-
ribus. — Met opgerigten, getakten stengel; hartvormig-pijlvormige, toegespitste bladen; verkorte
bloemtrossen, alleenstaande in de oksels der bladen, maar aan het uiteinde van den stengel en
de takken tot bloemtuilen vereenigd; driesnijdige, verre boven het bloemdek uitstekende dop-
vruchten, met ongevleugelde, gaafrandige kanten en eirond-driehoekige zijden, a. Bloedende
plant, b en c. Vergroote bloemen, d. Vrucht.
De stengel is dikwijls loodachtig van kleur; bij de wilde plant wordt hij ongeveer vijf palm lang,
maar bij de gekweekte doorgaans aanmerkelijk hooger; de bladen staan nog al ver van elkander
af ' de meesten dezer zijn gesteeld, doch de bovenste zittend o f stengomvattend; de bloemen zijn
wit of lichUrozenrood en aan den voet groenachtig, de vruchten zwartbruin van kleur»
Groeiplaats. De boekweit behoort in Midden-dLzië te huis; maar reeds sedert de 15de eeuw
wordt zij bijna over geheel het Noordelijk halfrond, vooral in de meer noordelijke landen en in de
bergstreken gekweekt; geen wonder! dat eene zoo algemeen gekweekte plant dikwijls verwilderd
voorkomt; ook in ons land is dit meermalen het geval.
G e b r u ik . De boekweit is vooral om hare vruchten gewigtig; deze toch bevatten , zooals ieder
weet, eene voortreffelijke voedingstof; in ons vaderland is het verbruik daarvan alleraanzienlijkst,
en worden de boekweitvruchten, na van haren bolster ontdaan te zijn, gebroken of tot meel
gemalen, op velerlei wijze tot spijze toebereid en menigvuldig, vooral door de mindere klasse
genuttigd. Ook worden' deze vruchten veel tot voeder voor het gevogelte, vooral voor duiven*
gebezigd, enz. enz.; daarenboven stookt men er eene soort van brandewijn uit. De bloemen
der boekweit leveren aan de bijen een’ schat van honig op; ook in dit opzigt is deze plant
alleszins belangrijk te noemen , en wordt daarvan veel party getrokken.