
EQUISETÜM SYLYATICUM. Linn. EQUISETÜM CAPILLARE. Hoffmann.
Bosch Ptiardestaart.
Hoogduilsch. Wald Schafthalm.
Mat Vruoht April, Mei. 24.
Natuurlijk Stelsel. Synchlamydeae, Ordo II. Iiig id ifo lia eFormatio I. Inconspieuae, Fam. 57.
Equisetaceae, reich.
.Stelsel van linnaeus. Pt. Crypt. Cl, XXIV. Sect. I.
Geslachts-kenmerken. Fructificationes terminales in amenlnm coniouiu dispositae, squamis' peltatis
mtus flonfens constans. Involucella b.valvia. Semina sphaerica. Piantae aphyllie ra mis verticil-
latis sulcatts articulatie. - De deelen der vruchtmaking zijn eindelingsch, vereenigd in een kegé -
vormig katje, bestaande uit sch.ldvormige van binnen bloeijende schubbdn. De omwlldseltjesliin
gffileufdePèn gele ed l Takkel ° 2°nder W P bladen kransvormende
Soortelijkb kenmerken. Fron de duplicato-ramosa, caule fistuloso striato, ramis deflexis 4-gonis
scabrmsculis, ramulis sub-3 quetris, dentibus et ramis circiter 12, vaginis laxis. - Het loof is
dubbeld getakt, met eene pijpachtige gestreepte steng, de takken zijn nedergebogen 4-kamig en
scherp op het gevoel, de takjes zijn bijna driehoekig, met de tanden en de takken omtrent twaalf
m getal, de scheeden zijn wijd — o. De vruchtdragende steng met de takjes en het katje, b
Een der schildvormige vruchtbodems aan de buitenzijde op zijde met de daaronder geplaatsïe zak-
vruchtjes, c. De onderzijde met de.opengesprongen zakvruchten. F
De bewerktuiging der aar (katje) is zeer verwonderlijk; kleine ligchaampjes gelijkende naar bruine
zeshoekige spijkers, vormen zeer digi bij elkaar geplaatste ringen rondom eene algemeene spil
met welke zij eene regte hoek maken. Het onderste'gedeelte der .kop dezer spijkers is aan de
rand voorzien van vlmehzige hoorntjes, die zich naar de algemeene spil rigten, en zich a a l
de binnenzijde door eene overlangsche spleet openen om eene fijne slof te verspreiden waarme-
do % lij gevuld zijn.
Deze stof onder het Mikroscoop gezien, vertoont groene vrij dikke kogeltjes, aanvankelijk omqe-
ven door spiraalsgewijze gedraaide of gerolde draadjes, die, wanneer zij zich beginnen te ontrollen,
zich als glinsterende blaadjes vertoonen, aan het einde verbreed en iepelsqewiize gegroefd,
en even aU de kogeltjes, bedekt door zeer fijne ligchaampjes. Deze blaadjes zijn meestal
, m k! UlSi r P, e M d kT r plaa,St' en am het ko9^ Jo mslgehecht vochtaantrekkend. De adem b. v. heeft op hen hetzelfde uitwerksel als een prikkelZenijd zmijind dzeeler'
b. v. net zout op eene aardwurm. r
De schrijvers zijn het niet eens omtrent de plaats die zij bekleeden in de bevruchliginq. Sommige
zien er met in als de mannelijke deelen, en veronderstellen de vrouwelijke onbekend Andere
daarentegen, houden hen voor de vrouwelijke deelen. e e
Hedwig beschouwt de kogeltjes als stampers, de blaadjes die hen omringen als meeldraadjes en
hunne verbreede einde als de meelknopjes. v vn
De vruchtdragende stengen zijn eenigzins bleekachtig. Dit geslacht kan door haren bouw eeniq-
k Z word t halm der Grassen’ do0r de Plaalsing der lakken met de Kegeldragenden vergele-
Groeiplaats. Bij Nijmegen en Amersfoort, de gorter. Te übbergen, bij Nijmegen v hall Rli
Oostmarsum, miquel. Zelf vond ik haar bij Beek, Obbergen en Groesbeek, bij Nijmegen Bj
Gebruik. Men schrijft aan dit geslacht zamentrekkende en waterafdrijvende krachten toe.