
n/r.tt.srw/7 v&rctz- q j* CASTAPfEA VULGARIS Lim.; C. VESCA Gaertüt.; FAGUS CASTANEA L.
Tamme Kastanjeboom.
Hoogduitsch. Aechter oder zahmer Kastanienbaum; Kästenbaum.
Engelsch. Common Cbesnut.
Bloeit Junij. ff.
Natuurlijke Familie der Noot- of Napjesdragenden (Cupuliferae).
Stelsel van l in n a e u s . Cl. X XI. Ord. V III. Monoecia Polyandria.
G e sla c h t s -k e nm er k en . Flores monoici, rarissime hermaphroditi. Mas. Amenta^ axillaria elon-
gata, floribus parvis, numerosis, glomeratis; glomeruli bracteati. Perigonium 6-partitum. Stamina
10—20. Foem. Involucra 4 -partita, 2—3-flora, pauca ad basin amentorum raasculorum, vel
solitaria in axillis foliorum. Perigonium 5—8-fidum. Stigmata 5—8. Ovarium, perigonio vestitum
et eius limbo coronatum, 5—8-loculare, loculis 2-ovulatis. Fructus coriaceus, 1 -locularis. — Eén-
huizige, zeer zelden tweeslachtige bloemen. Mann. Okselstandige, verlengde katjes, met kleine,
talrijke, getropte bloemen; de bloemtropjes door schutbladen omgeven. Bloemdek 6-deelig. Meeldraden
ten getale van 10—20. Vrouw. Vierdeelige, 2 tot 3 bloemen bevattende omwindsels in
gering aantal aan den voet der mannelijke katjes, of eenzaam in de oksels der bladen geplaatst.
Bloemdek 5—8-spletig. Stempels 5—8. Het vruchtbeginsel, dat door het bloemdek omgeven
en door diens boord gekroond wordt, is 5—8-hokkig; de hokjes bevatten 2 eitjes. Vrucht lederachtig
en éénhokkig.
S o o r t e l ijk e k e nm e r k en . Foliis oblongo-lanceolatis, acuminatis, cuspidato-serratis, glabris. — Met
langwerpig-lancetvormige, toegespitste, fijn-spitsig-gezaagde, onbehaarde bladen, a. Katje met mannelijke
bloemen, b. Nog onrijpe vruchten, omgeven door het blijvend, uitwendig met stekels bezette
omwindsel ('napje, cupula). c. Onrijpe vrucht, d. Bloemtropjes van mannelijke bloemen, vergroot
afgebeeld. (1).
Be tamme Kastanjeboom is een groote boom, met lange, wijd-afstaande takken; zijn stam, die eer!
aanzienlijken omvang kan bereiken, wordt bij ouderdom doorgaans inwendig hol. Be mannelijke
katjes bezitten een’ doordringenden reuk.
G r o e ip l a a t s . Deze boom, die in Zuidelijk Europa te huis behoort, groeit aldaar aan de hellingen
van heuvels en bergen, en komt op ligte gronden voor; hij wordt veel gekweekt, ook in
ons vaderland, alwaar hij in boschrijke streken hier en daar verwilderd wordt aangetroffen.
Gebruik. De vruchten van dezen boom, die bij ons gewoonlijk slechts als eene versnapering
worden g enuttigd, zijn voor de bewoners van zuidelijke streken als voedingsmiddel van groot ge-
wigt. — Indien de weersgesteldheid niet al te ongunstig is, worden de kastanjes ook bij ons te lande
rijp , maar zij zijn kleiner en minder smakelijk dan de buitenlandsche, die vooral u it Spanje, Portugal
en Italië worden aangevoerd, en als marrons bekend zijn. H e t is dan ook minder om zijne
vruchten dan wel als sierplant, d at de tamme kastanjeboom bij ons wordt gekweekt; zijn in menig
opzigt uitmuntend hout wordt door timmerlieden, schrijnwerkers enz. gebezigd.
( I ) . Bij het overlijden van den heer P . M. E . Gevebs Deynoot waren deze en 4 volgende platen, waarop, helaas 1
nog al het een en ander valt aan te merken, reeds afgedrukt, maar daaraan ontbrak nog de tekst, die er na door eene
andere hand is bijgevoegd.