AMBLYSTEGIUM,
H IP . Se rp ens
S e r p e n s .
L i n n .
De vrucht rijpt in den herfst.
Natuurlijk Stelsel: Plantae celluiere» folioeae. Ord. X I. Musci pleuroearpi. Trib. IV. Hypmceae.
Fam. IV. JJypneae Schwyz Synopsis.
Stelsel van L in n a e u s . Cl. X XIV . Cryptogamia. Ord. II. Musci.
GESLiCSHTS-KENMEEKEN. Musci minimi et proceriores, repentes, vage ratnasi et ramulasi, ex a-
uiee caulis primarii et e ramis' innovantes, nunquam stolonifen. ITolia 5—8 stieha, patentia e
subseounda, lanceolata et ovato-laneeblata, e cellulis mollibus rete parenehymaticum vel mixturn
eflormantibus composita, opaca, costa vindi semiterete ultra medium vel ad apieem proeurrente
instructa raro ecostata. Flores caulogeni, monoici, raro divisi. Ramulus penchaetialis ra.^10“ 3
perbrevis, perichactium ferens módice longum luxe imbncatum vel subragmans. Capsula in pe-
dicello laevi erecta, suberecta et incurvo cernua, ovalis, incurvo oblonga et subarcnato-cylmdracea
membrana malli opuca laxius texta. Opefculum magnum tumido-comcum obtusum (unde no-
min is ratio ccuBXvg], obtusus.V , _ . . . . . .
S o o r t e l ijk e k e nm e r k en . Dense demisso caespitosum: caespites laete aut lutesceanti yirides ad cir-
cuitum adpressi: Caulis prorepens tota longitudine radicans, dense ramulosus, ramulis attenuatis bre-
vioribuslongioribusveflexuoso.erectis confertis. Folia caulina renipta patula rameis majora ovato-lanceo-
lata costa tenuis sub apice evanescente, ramea et ramulina confertiora plerumque subsecunda angustiora,
longius acuminata magis chlorophyllosa. Perichaetium in ramulo brevi palhdura foliis erectis elon-
catis apiculatis tenuibus late tenui costatis sulcatis. Capsula ïncurvo-cernua elongata et cyhn-
dracea subarcuata, sicca valde arcuata sub ore ampliato constricta , e luteo fuscescens saepius
bicolor demum ferruginea, operculum conoidea-conicum. Annulus e triphce serie cellularum mmu-
tarum compositus, Peristomii dentes dilute ferruginei siccitate epotuto mcurvi, processus integri
cilia perfecta, spOrae viridulae, Bryol. Eur. VI Tab. 564. . , ,
Dio-t en platgedrukt zodevormende; zoden helder- of geelachtiggroen, aan den rand aange*
druk?. Stengel voortkruipend, over zijne geheele lengte wortelend, digt vertakt; takjes versmald,
verschillend van lengte, gebogen; overeind bijeenstaande. Bladeren des stengels verwijderd uit*
staande, grooter dan die van de takken, eirond-lancetvormig met eene fijne rib die benedenzien
gesleufd. Vrucht gebogen-knikkend verlengd en cijlindervormig benevens mm ot meer boogvormig.
In droogen staat sterk boogvormig onder de verwijde opening ingesnoerd, van geel roestkleurig
dikwijls tweekleurig, maar dan toch eindelijk roestkleurig. Operculum bol-kegelvormig.
Ring zamengesteld uit drie reijen zeer kleine cellen. Tanden van den binnenrand ligt roestkleurig
in droogen staat van uitstaand gebogen, uitsteeksels gaaf, wimpers volkomen. Kiemkor-
Jioogst wisselvallig, zoowel in digtheid als in mindere o f meerdere duidelijkheid van de groene of
geelachtige kleur der zoden, in grootte of wijze vari vertakking der bladeren, in ouderlingen stand
van de bladeren, in vorm van deze; in meerdere o f mindere lengte van hare rib; in gedaante
eindelijk en in kromming van dé rib. ' .
G r o e ip l a a t s e n . Op steenen, rollen, hout, op wortels en stammen van boomen en wel in hunne
sleuven, zeldzamer op den grond op het platte land door geheel Europa, soms ook in bergachtige
streken maar dan op boomstammen.