
OROBANCHE MINOR, lotton.
Stelsel van L innaeus. Cl. XIV. Dydynamia. 0. angiospermia.
Natuurlijk Stelsel van de Candolle. Vasculare«, Cl. L Dicotelydoneae. Subcl. III.
Corolliflorae 0, Orobancheae.
G eslaCHTS-kenmerken. Cal, quadrifidus vel disepalus, sepalis saepius bifidis. Cor. ringens, in-
ferne glanduloso-carnosa, denique, basi circumscissa remanente, secedens. Caps. 1. locularis, placentis
parietalibus oppositis. Kelk vierspletig of tweebladig. In het laatste geval, kelkbladen zeer dikwijls
tweedeelig. Bloemkroon grijnzend, van onderen klierachtig-vleezig, eindelijk afvallend met
teruglating van haar grondstuk, waarvan zij dan in de rondte is afgesneden. Zaaddoos éénhok-
kig, met wandstandige vruchtbodems.
Soortelijke kenmerken. Sepalis plurinervii basi ovata subito anguste subulatis tubum co-
rollae aequantibus longioribusque bifidis velaciniis subulatis, corolla tabulosa arcuata labiis obtuse
denticulatis venosis undulatis, superiore bilobo porrecto, lobis laba inferioris subrotundis subaequa-
libus, staminibus sub medio tubi inserlis glabus inferne pilis sparsis obsitis. Kelkbladen veelnervig,
van uit een eivormig grondstuk plotseling smal priem vormig, even lang als de kroonbuis of langer
soms in tweeën gespleten, bloemkroon buisvormig gebogen, hare lippen met kleine stompe tanden
bezet, geaderd en gekruld, de bovenlip tweekwabbig verlengd, de kwabben van de onderlip nagenoeg
rond en aan elkander gelijk ; meeldraden ongeveer op het midden van de buis ingehecht,
glad, van onderen begroeid met verstrooide haren.
De bloemen staan in eene digte aar9 die echter van onderen losser is; de schutblaadjes zijn eirond-
lancetvormig,. toegespitst even lang als de bloem o f iets langer onduidelijk generfd, van donzig tot
bijna wolachtig toe. De bloemkroon is witachtig, paarschy gestreept, dikwijls met een paarschen
lint. De stijl is paarsch; de stempel purperkleurig of paarsch. De stengel 1—4 palmen langy
fijn dunzig-viltig en klierdragend, van onderen naauwelijks verdikt, met lancetvormige schubben
bezet, vooral van onderen.
Groeiplaats. Op de wortels van Trifolium Ratensi et Frativum. Bij ons te lande waargenomen:
Zuid-Beveland door Dr. van den B osch; bij Nijmegen door dén Heer Ab el ev en ; te Maastricht
door den Heer F bancquinet en verder om Utrecht op verscheiden plaatsen. Zij bloeit in Janij
en Julij.