
POLYPODIUM DRYOPTERIS. L.
Etik-boomvaren.
Duitsch. Eichen-Tiipfelfem.
Fngelsch, Oaks Polypody.
Draagt vrucht: Junij — Augustus
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Cryptogamia. O. I. Filices.
Stelsel van De Candolle: Plantae vasoulares monocotyledoneae. Ord. Filices.
Geslachts-kenmerken. Sori subrotundi sparsi vel seriati. Zaaddoosjes rondaclitig, verstrooid
of reijen-vormend.
Soortelijke kenmerken. Frondtims glahris amliiu deltoidëis termto-lipinnatis, pinnis infimis
pinnatipartitis, pinnulis oblongisöbtusis integerrimis vel inferioribus crenatis. Soris semper
disjunctis. Bladeren glad, driekant van omtrek, drie- o f viermaal gevind; vinnen langwerpig
stomp, zeer gaaf, de onderste soms gekarteld. Zaaddoosjes altijd gescheiden.
Bovenste afdeelingen van het blad zamenvloeijend en teruggebragt ieder tot eene onverdeelde
kwab; aderen bogtig, onderling gelijk en voortloopende tot aan den rand van het
blad. öroepen van zaaddoosjes gezeten op het verloop van de aderen der tweede orde in
de kwabben. .
Groeiplaatsen. Op rotsen en op steenachtigen grond, op oude muren en aan den voet
van boomen.
Dit zeldzame varen werd bij ons te lande ontdekt door den Heer Wttewaal, in het Beekber-
. gerwoud. Later werd het door den Heer Oudemans gevonden in het park bij het Loo. Bovendien
vond ik het langs de gracht om Dennenburg bij Driebergen, aan de zijde van den weg.