PERTUSARIA WULFENI I Dec.
Wulfens Poriënmos ; groot geopend Porienmos. Fl. B. S.
Hoogduitsch. Wulfens Borenflechte.
L ichenes. Ord. Angiocarpi. Trib. Endocarpeae.
Stelsel van L innaeüs. Cl. X XIV. Ord. III. Cryptogamia, Algae.
Geslachtskenmerken. Apothecia verrucaeformia, th al li strato corticali tecta, includentia n a -
cleos nudos ceraceo-gelatinosos coloratos. Asci maximi. Thallus crustaceus, saepe in soredia, Isidia,
t abiens. — Apothecia verrucaeformia, raro solitaria et eorum loco saepissime, imo frequentius quam
ïpsa apothecia, soredia orbicularia alba farinosa [Variolaria). — Schildjes wratvormig, bedekt door
de schorslaag van het loof, en naakte wasachtig-geleiachtige gekleurde kernen bevattende. Sporen-
zakjes zeer groot. Loof korstig, dikwijls uitwassende in stof hoopjes, zoogenaamde soorten van
Isidium. De wratachtige schildjes staan zelden alleen en zeer dikwijls komen er, zelfs vaker dan
schildjes zelve, in de plaats dezer, cirkelronde, witte, op meel gelijkende stofhoopjes voor ( Va-
riolaria).
Soortelijke kenmerken. Crusta cartilaginea, sulphurea (olivacea decolorataque), linea nigra
cincta ; apotheciis hemisphaerico-depressis, ostiolo nigricante communi pertusis, dein rimose dehis-
centibus marginatis, fundo nucleis abortivis cicatricoso. — Met kraakbeenachtige, zwavelgele
(olijfkleurige en verbleekte), door eene zwarte lijn omgevene korst; halfkogelrond-nedergedrukte
schildjes, met eene gemeenschappelijke zwartachtige opening doorboord, zich later spieetvormig
openende en gerand; de bodem der schildjes vertoont de likteekens van misdragen kernen. (1).
Even als andere soorten van dit geslacht wordt ook deze dikwijls in onvruchtbaren toestand aangetroffen.
Groeiplaats. Aan beukenstammen, maar niét algemeen.
, 18 ons ónmogelijk om uit de plaat alléén op te maken, welke soort van Pertutaria men gemeend heeft af te
beelden; maar met het oog op het onderschrift van Pertutaria Wulfenii hebben wij do diagnose dezer soort van den
beroemden F ries overgenomen. Wij öordëelen het echter niet ongepast te herinneren hetgeen Dr. van den B osch
(Cf. Prodr. Fl. Bat. vol. I I . pars I I . p. 161) betreffende Pertutaria Wulfenii opmerkt; „Species, siquidem indi-
gena, ex rarissimis! Cuncta, quae vidi, specimina ad P. communem pertinere visa sant. Hinc in f l . b . s . p . 347, ubi
plarima loca natalia meraorantur, confusam cnm Thelotremate lepadino snspicari ausus sum. eet.”
CALICIUM HYPERELLUM Wahl.
Lensvormige Kelkkiem. Fl. B. S.
L ichenes. Örd. Gymnocarpi. Trib. Calicieae.
Stelsel van L innaeüs. Cl. X XIV . Ord. III. Cryptogamia, Algae.
Geslachtskenmerken. Apothècia crateriformia, excipulo proprio carbonaceo discum in spo-
ridia coacervata nuda collapsum marginante. Thallus crustaceus. — Schildjes bekervormig, met
een eigen koolzwart omvatsel, dat tot rand strekt aan de in naakte opeengehoopte sporidiën uiteenvallende
schijf. Loof korstig. r
S o ortelijke kenmerken. Crusta granulosa, viridi-lutea; apotheciis lentiformibus subtus
ferrugmeis, disco umbrino-nigro, stipite elongato firmo atro. — Met korrelige, groen-gele korst:
lensvormige van onderen roestkleurige schildjes, met bruin-zwarte schijf en verlengden, stevigen,
donkerzwarten steel. ö
G roeiplaats. Op de schors en het hout van oude eiken, dennen enz.