I' ■'v
i f
\
! ■
IM ,
lagere Loten, die gemeenlyk dünner z y n , worden daar na oj)
2 ^ 3 Botten in gekort, dog de overvloedige, en zulks de
magerfte, geheel weggefnoeit, invoegen dat ’er niec meer als
Ä ä 3 das kort gefnoeide Loten aan den Moeder-tak blyven.
D e ze op 2 a 3 Botcen gefnoeide L o ten worden Sporen
genoemt, en zodanige Spoor-fnoeijing is van zeer groot b e lang
aan de If'ynßskken , ja het voornaamfte (benevens de
Zomer-fnoeijing, waar van hier n a ), om dat dezelve daar door
b y kragten, cn in ftaat van vrugtbaarheid gehouden worden,
want terwyl de lang-gefnoeide Vrtigthare Loten hunne kragt
befteden aan de Vocding der V ru gten, zo doen de Sporen on-
derculTchen zulks aan de Voortbrenging van goede zware
L o ten v o o r ’t volgende Jaar: Wordende als dan het oude
Vrugt gedragen hebbende, doorgaans tot aari deze nieuwe uit
lietSpoor-hout gegroeideL o ten , geheel weggefnoeit; ten ware
het zelve kragtiger Loten voortgebragc hadde, als hec Spoor-
h o u t, g elyk 'zom w ylen gevallig gebeurt; in welk geval men
dezelve fno eit, gelyk die uic hec Spoor-hout gegroeit zyn.
Ko r tom , men moet a ltyd , zo als reeds gezegt is , de
zwaarfte, kort-ledigfte L o ten , waar die ook mögen geplaacft
ftaan, tot Vrugt-liout lang, en de overige to t5>ori» kortfnoei-
jen; mits daar b y age gev ende, dat men, indien de Wynßok,
’ t z y uic zyn natuurlyke aard, o f door een fterke. voedzame
Grond , al te veel Hout gemaakt hadde, dezelve K B ; van
een gedeelte van zyn G ew a s , als ware het zelfs Frugt - o f
goed Spoor-bout, door uit-fnoeijing van deze o f gene oude
T a k k e n , o f Loten ontlaft. D u n n e, Magere Loten moeten
in het bezonder altyd weggefnoeit wo rden, alzo die niet als
weer magere Lootjes en daar na kleine Vrngten voortbrengen
en den Stok verarmen.
§ 26.
D e Wynßokken brengen o o k g e l y k andere Ooft-boraen,
Water.loten v o o r t, die niet alleen onvrugtbaar z y n , maar
ook de geheele Stok kunnen bederven en onvrugtbaar maken
; weshalven men die hoe eer hoe beter moet uitfnoeijen,
o f inkorten. D e ze Water-hien , o f Zuigers, worden gekent
daar aan, dat ze veel weeldriger en langer als andere Loten
en daar en boven zelden w e l ro n d , maar doorgaans kantig
o f p la t , en het benedenfte einde dünner als omtrent ’t midden
o f na boven to e , en zeer vvyd-bottig, met kleine fcher-
pe Botten groeijen.
§ 2?.
Wyderä zo dient men b y de Winter-fnoeJjing nog agt te
gev en , dac men de vrugtbare Loten altyd boven een Vrugt-
knop fnoeije, want dezelve zo wel als andere Vrugt-bomen
Vriigc-knoppen hebben, (waar in de Vrugtbaarheid, geduurende
de Groei der L o ten , bewerkc wo rd), welke weg-fnoei-
jende, zoude men zekerlyk den Boom onvrugtbaar maken;
De ze Vrugc-knoppen zyn kenbaar daar aan, dat ze dikker en
ronder als Blad-knoppen en veeltyds als dubbeld, met twee
fiauwe puncen, z y n ; de Blad-knoppen daar in tegen zyn
dünner en pundger.
INIen moet ook voorts zorg dragen, de Sneedeti niet te ver
boven de Knoppen o f Botten te doeri, nog ook al te digt
daarb y,' 'twelk beide zeer nadeelig is.
5 28.
Maar tny dunkt, ik zie zommige verlegen o f twyffelagtig ?
hoe lang o f kort ze de Vrugtbare Loten moeten fnoeijen,
dewyl ik daar van nog niets gemeld h eb , en het de Hoveniers
fen Liefheb bers daar in ftiet eens z y n , willende de eene
dat men (in ons Ciimaat), om Vrugten te verkrygen, moet
heel lang, e n d e andere, dat men zal kort fnoeijen: Z ie
hier waar de zake op beruft. H e t is zek er , dat den eenen
Wynßok fterker groeit, en langer L o ten maakt als den andere
, ’t z y dat zulks voortkomt uit de Nafuur des Wynßoks, o f
door een fterke vrugtbare o f minder vrugtbare Grond: Ook
groeijen dc L o ten aan dezelfde Stok van verfchillige lengte
en zwaarte: Dew y l nu de ondervinding leert, d a td ew ee lig e
Wynßokken, meervryheid in haar Groei begeeren als andere,
die getemperder groeijen: Derhalven zo raoet men de L o ten
van den eene Stok, en die van verfchillige Groei aan
dezelfde
dezelfde Stok, ook langer o f korter, dat is , met meerder o f
minder Knoppen, gefnoeit worden, als die van een ander;
hier door komt het dan te gebeuren , dat men de Loten
Zomtyds met 4 , 7 k 10 Knoppen fnoeijen moet; leerende
de ondervinding, dat de weelderige groeijende vrugtbare L o ten
de Vrugt-knoppen , waar boven men ze korten moet
( § 2 7 . ) , verder van hunne Oorfprong afftaan hebben, als
andere die beteniperd groeijen.
D o g d ew yl, als men genoodzaakt is een weelig groeijendfe
Wynßok lang te fnoeijen , door den tyd de Stok te groot
Word, en dikwils geen ruimte meer aan de Muur, & c . , he eft,
zo brengc zulks veeltyds de Hoveniers in verlegendheid, niec
wecende hoe daar mede te händelen? in zulken gevalle moet
men den Stok vernieuwen, welk gefchied op tweederley w y z
e ; als
1. Door middel van Inkorting der T ak k en , op dat z y be-
nedenwaarts weer nieuwe kragtige Loten uitwerpen: Do g
deze korting moet niet anders gefchieden, als ter plaats daar
jonge Loten uic ’t oude Hout voonkomende z y n , o f boven
een knobbelagtige verhevendheid, die aantoond, dat de Stok
daar fpruiten kan# want anders zoude de Stok gevaar lopen
van door de overvloedige Zappen te verftikken, dewyl hec
oucie Hout van de Wynßokken niec uic de Schors o ve ral, g@-
ly k die van andere Bomen, fpruit: Moetende men teffens
ook de overvloedige fiegcfte oude Takken tot geheel beneden
aan de Grond wegfnoeijen. Men kan de Wynßokken ook
tot geheel b y de Grond op gemelde wyze affnoeijen , en
dus geheel v ernieuwen, gelyk zommige zulks omtrent de 10
k 12 Jaaien waarnemen.
2. T en iweeden, zo kan de vernieuwinge ook gefchiederi
door middel van enige der oude langfteTakken aan weerzyden,
boogs-wyze , in de Grond te leggen , op diergelyke w y ze als
te voren (§ 9.) aangewezen is , zodanig, dat maar de uitterfte
.onge L o ten boven de Grond uitfteken, en in hec vervolg
n
aan de Muur, & c . , weer opwaarts geleid worden. Deze Manier
is N B . van veel nuttigheid, als maar de ruimte zulks toe*
laat, warn de ondervinding lee rt, dat zodanige ingelegde T akken
in ’t vervolg de fchoonfte, grootfte Druiven voortbreng
en , beter als te voren, o f als andere diergelyke oud e, on-
ingelegde Takken: Waar van de Reden is , om dat men ds-
ze ingelegde Takken, met ’er tyd Wortels gemaakt hebben.
de, aanmerken kan als jonge Stokken, welke men bevind altyd
groter en fchoonder D r am » te geven , als oude; waar
toe ook contribueert # om dat ze meer voedzel ontvangen
als andere T akken; dewyl ze z ow e l door de Wortels van de
oude Moeder-ftam, als van haar eigen gevoed worden*
i 30*
Zommige raden, dat mfen de weelig groeijende Wynßokketii
ora dat ze hy ons fterker groeijen als in de Wynlanden, geheel
lang raoet laten, en niets, o f weinig anders, wegfnoeijen,
dan alleen de onrype Einden der L o ten , en de onrype, magere#
en de overvloedige Ranken, waar door ze meenen dat
den Wynßok bctempert zoude w o rd en , en meer Druiven
voortbrengen ; maar wat ontftaat hier uit ? kleine Druive-
troffen en een verward Chaos, o f Wildernisze van Takken
en Loten in de volgende Jaren, die dan niet anders als con*
fufie veroorzaken, zo dac de befte Hovenier nauwelyks in
ftaat is om zo een Stok behoorlyk te fnoeijen en wCer fe
regte te brengen: Zynde het z ek er , dat als een Wynßok door
een goede Winter- en \ozor\átxht\á Zomer-fnoeijing wel behandelt
i s , dezelve niet nalaten zal volkomen vrugtbaar fe
z y n , zonder zo een wildernis van Takken o f Loten te g e d o
gen.
Í 31-
Het Snoeijen verrigt zynd e , zo moeten de Takken en L o ten
ordentelyk aangebonden worden, zod an ig, dat ze overal
egaal w yd v an , en niet dwars o f confuis o v e r , malkander,
maar in een nette order naaft elkaar komen te leggen*
X § 32. Wat