.f
II
’ \
; I
: 0 ^
diar is veel onilcrfcheid oirfer de Zo orten, vallende de eene
jeilriger als de andere : O ok zo verfchilleo de Vrugten aan
dezelfde Boom zeer in dc fmaak, zyndc de g ro s tfte , en daat
b y de zwaarwigtigßc a lto o s ’t gemiglV, en de kleine dikwils
geheel fraakeloos; en fchoon dit onderfcheid ook in raeer andere
zoorten van Vrugten dus bevonden w o rd , zo is het
nogtans aan de Perjihtt in her bezondere eigen. O ok zyn
alroos die Vrugten zonder o f van weiuig fmaak die aan zie-
kelyke Bomen o f Takken voortkomen ; als mede de Voorlo-
pers, die vroeger rypcn als dar hcr n o g , volgens haar zoo rt,
de regte tyd is. En
S 5-
Ora de deugt van een Ptrßk wat nader te bepalen, zo
moet ze de volgende Hoedanigheden bezirten.
I . Da t ze z y groot cn zwa arwigtig, gelyk reeds gezegt is.
c . Dat ze niet hard, droog o f meelig, maar zeer zappig
en fraeltend van Vleefch z y , zo dat zu lk s , wanneer’t in de
Mond genomen w o rd, aanftonds rot een zap word. D o g daar
zyn zoorten onder de P m i i s , welkers Vleefch niet zo fmel-
teod is , die egter niet nalaten zappig genoeg cn fmakelyk te
we zen ; hoew el in der daad zo goed niet als de eerftge-
Éielde.
3. Het Vleefch raoet zyn heel zuikeragtig, verheven en
doordringende van Smaak; zommige Zoorten zyn icts amper
o f rynsagrig, met zoetigheid doormengr ; dat heel geurig
fraaakt. En op dat nn een goede Perfik deze Hoedanigheden
in volmaaktheid mogc hebben, zo moet ze wel ryp maar
met overryp z y n , want dan verlieft ze haar fmaak, en word
zomtyds meelig, taai o f flymig; derhalven is ’er veel aan gelegen
om ze net van pas ryp te plukken, ’t welk me'll kan gc-
waar w o rd en , door middel van dezelve omtrent de Steel,
daar z e ’t eerft rypcn, met de Dnim een weinig te drukken,
want als her Vleefch w y k t , znlks is een teken van haar rypwording;
dog dewyl de drukking altyd eenige hederving o f
v iek veroorzaakt, en dus de Vru gt onaanzieniyk maakt, zo
kan men derzelver Rypheid ook ourdekken daar aan, als
d e z e lv e , wanneer men ze met de voile Hand zagtjes fo e r t , ,
gemakkelyk van de Steel los gaan: Zelfs cen Kenner kan de
rypheid der V n ig t aanftonds aan de Koleur bemerken, dew
y l zodanige een beider, glanfend, en als eenigzints door-
fchynend uirziet.
S i .
Schoon nu de meefte Perfiken by ons ryp kunnen Worden,
zo verkrygen ze nogtans alle Jarcii haare volkomenlield, en
gevolgelyk haaren Smaak niet even g elyk , om reden, dar heS
een Vrugt is die wcl v e e l, dog liefft een geftadige, getem.
perde, en langdurige warmte tot hare rypwording nodig heeft;
wclke by ons zeer vir in bd, en in het eene Jaar dikwils minder
o f meerder a!s in het andere is.
Daarenboven zyn ’er nog twee andere R ed en , Waarom ze
zomtyds niet wel r y p , en diis niet fmakelyk genoeg worden;
de eerfte is , om dat w e hict te Lande veeltyds ftrenge Winters
hebben , dat de Bomen veel kragten beneemt, om de
volgende Zomer, fchoon die warm genoeg is , d e Vrugten
na behoren te voeden. D e ede Reden is , dat de Koude b y
ons doorgaans ver in hetVoorjaar duurt, waar door deBloei-
tj’d en Vrugtzetting, en dus ook de Rypwording der V ru g ten
veeltyds veragtert word ; inzonderheid a l s ’t gebcurt dat
’er een flegte Na-zonier korat. Dat dit gezegde in der daat
zo is , hetnigen ons de twee op de ftrenge Winter v a n ’t Jaar
1740 gevolgde Jaaren, want als toen had men wel Perfiken
aan die Bomen die behouden waren geb leven, en ook groot
en oogzienlyk g en o e g , maar hoedanig van Rypheid ende
Smaak? ze waten hard en onfmakelyk, en zelfs die welko
week en dus ryp zouden heten, hadden geen de minfte geur
o f aangenaamheid.
■§ 7-
TJit a l 't voorheen gezegde volgt dan, dat men de Perfiken,
ora wel ryp en fraakelyk te worden, een g oed e, warme en
de befte plaats a a n ’t Efpalier moet geven , welke is o p ’t
Ooßen, Zuiden, d o g ’t beft Zitid-Oefien.
In Frankryk, en zelfs in Ho og -Du itfchlan d , Worden de
L a Per-
M